Om economie te kunnen begrijpen, moet je het jargon kennen, de begrippen dus. Die kun je, net als woordjes bij een taal, gewoon leren.
De begrippenlijst omvat alle begrippen uit de methode Economie Integraal voor havo, aangevuld met begrippen van de lijst van meneer Van Schie.
Begrip | Domein | Waar | Omschrijving |
---|---|---|---|
Aanbodlijn | D | H03 | Een lijn die het verband weergeeft tussen de prijs van een product en de aangeboden hoeveelheid van dat product. De aanbodlijn is de MK-curve vanaf het snijpunt met de GVK-curve. Als zelfs de GVK niet worden terugverdiend, stopt de ondernemer de productie. |
Aanbodoverschot | D | H06 | De aangeboden hoeveelheid producten is groter dan de gevraagde hoeveelheid. |
Aandeel | G | H12 | Een bewijs van deelname in het aandelenkapitaal van een nv of bv. Vroeger het bewijs van mede-eigendom in een nv of bv. Een aandeel levert dividend op = winstuitkering. |
Aandeel, eigenschappen | G | Deelname in het Eigen Vermogen van een onderneming Worden (meestal) niet terugbetaald maar kunnen wel tegen een onzekere koers op de effectenbeurs worden verkocht De waarde van het aandeel fluctueert met de winstverwachtingen De belegging is relatief risicodragend Aandeelhouders krijgen een jaarlijks fluctuerende beloning, die afhankelijk is van de gemaakte winst: dividend |
|
Abstracte markt | D | H04 | Het geheel van factoren of omstandigheden dat de vraag naar en het aanbod van een product bepaalt. |
Accijns | D | H06 | Belasting op door de overheid ongezond of schadelijk geachte goederen, bijvoorbeeld alcohol, tabak, benzines. |
Activa | G | H12 | De bezittingen van een onderneming. Vaste activa gaan langer dan een jaar mee (gebouwen, machines, inventaris), vlottende activa kunnen binnen een jaar in geld worden omgezet (voorraden, debiteuren, liquide middelen). |
Afschrijvingen | G | De in geld uitgedrukt waardevermindering van de kapitaalgoederen. | |
Aftrekposten | E | H10 | Aftrekposten verlagen het inkomen waarover belasting wordt berekend, zoals (in box 1) uitgaven voor inkomensvoorzieningen en de hypotheekrente op de eigen woning. |
Afwentelen | D | Gestegen kosten aan een ander doorberekenen. Voorbeeld: als de prijzen stijgen, gaan de arbeiders een hoger loon eisen. | |
Afwenteling | D | De mate waarin een belasting ten koste gaat van het consumenten- of producentensurplus. Bij accijns of btw: afwenteling = de verandering van P / de heffing x 100%. | |
Afzet | D | H02 | De gevraagde of verkochte hoeveelheid in een bepaalde periode. |
Algemene heffingskorting | E | H10 | De heffingskorting die voor iedereen geldt. |
Algemene Ouderdomswet AOW | E | H09 | Volksverzekering waar iedere inwoner van Nederland vanaf een bepaalde leeftijd recht op een uitkering heeft. |
Allocatie | D | De verdeling van de productiefactoren over de productiemogelijkheden: wie maakt wat, hoeveel en voor wie. | |
Alternatief aanwendbaar | B/C | H01 | Bedrijfsmiddelen zijn alternatief aanwendbaar: bedrijfsmiddelen zijn op verschillende manieren te gebruiken in het productieproces. Voorbeeld: een stuk grond kan gebruikt worden als sportveld of voor een huis of voor een bedrijventerrein. |
Annuïteitenhypotheek | E | H09 | Hypothecaire lening, waarvan de gelijkblijvende termijn (= maandbedrag) voor een deel uit aflossing en een deel uit rente bestaat. |
Anticyclisch overheidsbeleid | I | H15 | Overheidsmaatregelen gericht op het afremmen van conjunctuurschommelingen. Bij laagconjunctuur: belastingen verlagen en overheidsbestedingen verhogen. Bij hoogconjunctuur: belastingen verhogen en overheidsuitgaven verlagen. Problemen: 1) De overheid reageert vaak te laat: stimuleren als de recessie al voorbij is; 2) Overheidsstimulering leidt tot een hogere staatsschuld die internationale beleggers kan afschrikken; 3) Nederland is sterk afhankelijk van de buitenlandse vraag; 4) Burgers (en de politieke partijen) willen wel belastingverlaging maar geen belastingverhoging. |
Appreciatie | I | H18 | Een waardestijging van een valuta ten opzichte van een andere valuta door een veranderingen van vraag een aanbod op de valutamarkt. |
Arbeid | F | Alle menselijke handelingen bij de productie, zowel door mensen in loondienst als door zelfstandigen. | |
Arbeidsaanbod | F | H08 | Alle werkenden en werkzoekende werklozen. |
Arbeidsextensiever | I | H15 | De verhouding kapitaal/arbeid wordt groter. |
Arbeidsinkomensquote AIQ | I | Het totale arbeidsinkomen in de ondernemingen als percentage van de toegevoegde waarde van de ondernemingen (of van Y of van BBP). Dus: welk deel van elke euro productiewaarde gaat naar de factor arbeid? AOQ = Totale arbeidsinkomen / Nationaal inkomen x 100%. |
|
Arbeidsintensiever | I | H15 | De verhouding kapitaal/arbeid wordt kleiner. |
Arbeidsjaar | F | Het aantal uren dat iemand met een volledige baan in een jaar werkt. | |
Arbeidskorting | E | H10 | De heffingskorting voor werkenden. |
Arbeidsmarkt | F | H08 | Het geheel van vraag naar en aanbod van arbeidskrachten. Het aanbod komt van de werknemers/arbeiders, de vraag komt van de werkgevers. |
Arbeidsproductiviteit | B/C | H01 | De (waarde van de) productie per werkende per tijdseenheid. |
Arbeidsverdeling | B/C | H01 | De verdeling van taken over personen/organisaties, waardoor iedereen maar een klein deel van het productieproces voor zijn rekening neemt. Gevolgen: specialisatie, stijging van de arbeidsproductiviteit, lagere loonkosten per eenheid product en daardoor lagere prijzen. |
Arbeidsverleden | I | Het aantal jaren dat iemand gewerkt heeft (voordat hij werkloos wordt). De WW-uitkering is onder andere afhankelijk van iemands arbeidsverleden. | |
Arbeidsvraag | F | H08 | De totale vraag van particulieren bedrijven en de collectieve sector naar arbeidskrachten: alle werkenden plus vacatures. |
Armoedeval | Fenomeen dat iemand met een (bijstands)uitkering die betaald werk vindt, er netto niet of nauwelijks op vooruit gaat omdat hij allerlei voordelen verliest. Hij verliest bijvoorbeeld de vrijstelling van gemeentelijke belastingen. In extreme gevallen gaat hij er netto zelfs op achteruit. | ||
Asymmetrische informatie | G | H11 | De ene partij, bijvoorbeeld de verzekerde of de koper, beschikt over meer of betere informatie dan de andere partij, bijvoorbeeld de verzekeraar of de verkoper. Gevolg: de betalingsbereidheid en de verkoopbereidheid liggen ver bij elkaar vandaan. De koper vertrouwt de verkoper niet en wil daarom geen hoge prijs betalen; de verkoper vindt de geboden prijs, gegeven de kwaliteit, te laag en wil daarom zijn product niet verkopen. |
Autarkie | I | H18 | Volstrekte afwezigheid van economische samenwerking met andere landen. |
Automatische stabilisatoren | I | Middelen om de conjuncturele schommelingen te dempen: Inkomensoverdrachten; Minimumloon; Progressieve belastingen. |
|
Autoriteit Consument en Markt (ACM) | D | H06 | Houdt toezicht op de naleving van de Mededingingswet, spoort kartels en economische machtsposities op en moet toestemming geven bij een fusie of overname. Zij moet ook controleren of andere marktpartijen wel voldoende toegang krijgen als een bepaald stuk infrastructuur in handen is van één eigenaar. |
Autoriteit Financiële Markten (AFM) | D | H06 | Houdt toezicht op het gedrag van pensioenfondsen, accountants en van kopers en verkopers op financiële markten. |
Averechtse selectie | G | H11 | Verzekerden met veel schade, de slechte risico's, blijven in de verzekering, verzekerden met weinig of geen schade, de goede risico's, vertrekken (omdat ze de premie te hoog vinden). |
Balans | G | H12 | Een overzicht van de bezittingen (debetkant), de schulden (creditkant) en het eigen vermogen (creditkant) van een onderneming op een bepaald moment. |
Basisjaar | B/C | Het jaar waarmee vergeleken wordt, bijvoorbeeld bij indexcijfers. | |
Basispensioen | E | De AOW-uitkering is het basispensioen. | |
BBP | H | H13 | Bruto binnenlands product/inkomen = de totale productie/inkomen in een jaar door alle ondernemingen en de overheid samen. Reëel = uitgedrukt in goederen, nominaal = uitgedrukt in geld. Meting BBP: - Objectieve methode: BBP = Totale verkoopwaarde - ingekochte goederen en diensten; - Subjectieve methode: BBP = loon + rente + huur + pacht + winst + afschrijvingen; - Bestedingsmethode: BBP = C + I + O + E - M. |
BBP/inkomen tegen factorkosten | H | H13 | Netto binnenlands product/inkomen tegen factorkosten + afschrijvingen bedrijven en overheid. |
BBP/inkomen tegen marktprijzen | H | H13 | Bruto binnenlands product/inkomen tegen factorkosten + indirecte belastingen - indirecte subsidies. |
Bedrijfspensioen | E | H09 | Ouderdomspensioen voor werknemers die samen met hun werkgever de premies hebben betaald. |
Bedrijfstakevenwicht | D | H04 | Langetermijnevenwicht waarbij de laagst mogelijke marktprijs tot stand komt, het marktaanbod gelijk is aan de marktvraag en ondernemingen kostendekkend produceren. |
Belastbaar inkomen | E | H10 | Het inkomen na aftrek van de aftrekposten en na eventuele bijtellingen. Over dit inkomen wordt de te betalen belastingpercentage berekend. |
Belasting | E | Een gedwongen betaling aan de overheid, zonder dat daar in het individuele geval een aanwijsbare tegenprestatie tegenover staat.
Belangrijke belastingen: - Loon- en inkomstenbelasting; - Omzetbelasting = BTW; - Vennootschapsbelasting = winstbelasting voor ondernemingen. Doel van belastingen: - Geld binnenhalen om overheidsuitgaven te financieren; - Afremmen van gebruik van schadelijke producten, bijvoorbeeld accijns op tabak, alcohol en benzines; - Inkomensverdeling gelijker maken, door het progressieve belastingstelsel. |
|
Belastingontduiking | E | Op een illegale manier zorgen dat er geen belasting hoeft te worden betaald, bijvoorbeeld door zwart werken. | |
Belastingontwijking | E | Op een legale manier zorgen dat er minder belasting hoeft te worden betaald, bijvoorbeeld door een fabriek te verplaatsen naar een land met lagere belastingen, of als grensbewoner in het buitenland tanken als daar de brandstof goedkoper is | |
Beleggen | G | Het tijdelijk vastleggen van geld in beleggingsobjecten, zoals spaargeld en effecten. Spaargeld : weinig risico en dus weinig rendement Aandelen: veel risico en dus meestal meer rendement |
|
Beperkt zwevende koersen | I | H18 | Door de monetaire autoriteiten vastgestelde officiële spilkoers waar omheen de actuele koersen binnen een vastgestelde bandbreedte mogen zweven. |
Beroepsbevolking | I | H16 | Alle personen tussen 15 en 75 jaar die tenminste 1 uur per week betaald werk verrichten óf betaald werk zoeken in de formele sector en daarvoor direct beschikbaar zijn. |
Beroepsgeschikte bevolking | I | Alle personen tussen 15 en 75 jaar. | |
Berovingsprobleem | F | H08 | Een probleem dat ontstaat als een partij meer dan de ander wordt benadeeld, bijvoorbeeld vanwege het optreden van verzonken kosten bij het stoppen van onderhandelingen of de samenwerking. |
Besloten vennootschap (bv) | G | H12 | Rechtspersoon met een in aandelen verdeeld kapitaal. De aandelen zijn niet vrij verhandelbaar. |
Best-response-methode (speltheorie) | F | Met behulp van de streepjesmethode het Nash-evenwicht of de Nash-evenwichten vinden in een pay-off matrix. De cel / de cellen waar de keuzes van de partijen samenkomen, geeft een Nash-evenwicht. | |
Bestedingen | I | De vraag naar goederen en diensten = de effectieve vraag EV = C + I + O + E - M | |
Bestedingsevenwicht | I | H15 | Situatie waarbij de effectieve vraag precies gelijk is aan de productiecapaciteit: EV = BBPmax. |
Bestedingsinflatie | I | H15 | Stijging van het prijspeil doordat de bestedingen hoger zijn dan er maximaal kan worden geproduceerd in een land. |
Besteedbaar inkomen | H | H14 | Bruto arbeidsinkomen + bruto vermogensinkomen + overdrachtsinkomen - belastingen - premies - overige inhoudingen. |
Betalingsbalans | I | H18 | Een statistiek met daarop de waarde van alle economische transacties van een land met het buitenland in een bepaalde periode. |
Betalingsbalansoverschot / tekort | I | H18 | De ontvangsten uit het buitenland zijn groter / kleiner dan de betalingen aan het buitenland. |
Betalingsbereidheid | D | H02 | Het maximale bedrag dat een consument bereid is voor een product te betalen. |
Beurskoers | G | H12 | De prijs van een aandeel, obligatie of andere effecten op de effectenbeurs. |
Bezettingsgraad | I | H15 | Getal dat aangeeft hoeveel procent van de maximale productiecapaciteit wordt gebruikt. |
Bonus/malus | G | H11 | Als je geen schade hebt geclaimd, krijg je als beloning een premiekorting, de bonus. Bij het claimen van schade raak je je premiekorting geheel of edeeltelijk kwijt, de malus. |
Boxenstelsel | E | Het Nederlandse inkomstenbelasting-systeem. - Box 1: Inkomen uit werk en woning (berekening volgens het schijventarief); - Box 2: Inkomen uit aanmerkelijk belang (je hebt minimaal 5% van de aandelen van een bedrijf); - Box 3: Inkomen uit vermogen (sparen en beleggen). |
|
Brain drain | H | Emigratie van hoogopgeleide personen = vlucht van menselijk kapitaal. | |
Brancheorganisatie | F | H08 | Werkgeversorganisatie in een bepaalde branche of bedrijfstak. |
Break-evenafzet | D | H03 | De afzet waarbij geen winst en geen verlies gemaakt wordt, dus waarbij TO = TK of GO = GTK. |
Break-evenomzet | D | H03 | De omzet waarbij de winst precies nul is (= break-evenafzet x verkoopprijs), dus omzet waarbij TW = 0. |
Breedte-investeringen | I | H15 | Het kopen van niet-productiviteitsverhogende kapitaalgoederen van dezelfde kwaliteit als voorheen. |
Bruto toegevoegde waarde bedrijven | H | H13 | Omzet bedrijven - waarde ingekochte goederen en diensten. |
Bruto toegevoegde waarde overheid | H | H13 | Netto toegevoegde waarde overheid + afschrijvingen overheid. |
Brutoloon | F | H08 | Het contractuele of afgesproken loon voor aftrek van belastingen en premies. |
Budget | B/C | Het maximumbedrag dat iemand kan of mag besteden. | |
Budgetlijn | B/C | H01 | Een lijn met alle denkbare productcombinaties die je bij de gegeven prijzen en een gegeven budget kunt kopen. |
Budgetonderzoek | I | Het onderzoek van het CBS naar het koopgedrag van consumenten.Uit dit onderzoek blijkt welk deel of welk percentage van hun inkomen gezinnen aan de verschillende goederen en diensten uitgeven. | |
CAO, algemeen verbindend verklaren | F | H08 | De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft de bevoegdheid een cao algemeen verbindend te verklaren (AVV). De gehele branche is dan verplicht deze cao te volgen. Dit is een voorbeeld van collectieve dwang. |
Cao-loon | F | H08 | Tussen werkgevers en werknemers afgesproken brutobeloning voor verrichte arbeid inclusief toeslagen en bijzondere beloningen zoals vakantietoeslag en eindejaarsuitkering. |
Capaciteitseffect van investeringen | I | De aanschaf van nieuwe kapitaalgoederen vergroot de productiecapaciteit. Denk hierbij aan uitbreidingsinvesteringen. | |
Categoriale inkomensverdeling | H | De verdeling van de toegevoegde waarde van de bedrijven over de inkomenssoorten loon, rente, huur, pacht en winst. | |
CBS | I | Het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het CBS verzamelt en publiceert statistische gegevens, alsmede de conjunctuurklok. | |
Centraal akkoord | Afspraak tussen de werkgeverscentrale en de werknemerscentrales over de loonstijging - en de overige arbeidsvoorwaarden - in het komende jaar. | ||
CEO | Chief Executive Officer, de voorzitter van de centrale directie van een grote onderneming. | ||
Certificaat van oorsprong | G | Papier waarop staat waar het product gemaakt is. Dit certificaat is van belang bij een vrijhandelszone omdat het goed anders via het land met de laagste invoertarieven wordt ingevoerd. | |
Ceteris paribus | D | H03 | Als de overige omstandigheden gelijk blijven. |
Chartaal geld | B/C | H01 | Munten en bankbiljetten in handen van het publiek. |
Collectieve aanbodlijn | D | H03 | Lijn die het verband weergeeft tussen de prijs van een product en het totale marktaanbod; de optelling van alle individuele aanbodlijnen. |
Collectieve arbeidsovereenkomst (cao) | F | H08 | In een collectieve arbeidsovereenkomst zijn afspraken tussen werkgevers of werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties (vakbonden) over arbeidsvoorwaarden vastgelegd. |
Collectieve dwang | F | H07 | Verplichting dat iedereen wordt gedwongen bij te dragen aan de productie of samen te werken om een product te produceren. |
Collectieve dwang | F | H08 | Verplichting die voor iedereen geldt vanwege overheidsregels of collectieve contractuele afspraken. |
Collectieve goederen | D | H06 | Goederen waarvan niemand van het gebruik kan worden uitgesloten, die niet splitsbaar zijn in individuele eenheden en je kunt er geen prijs voor vaststellen. Collectieve goederen kunnen daarom niet via een markt worden geleverd, maar worden geleverd door de overheid. Voorbeelden: straatverlichting, dijken, defensie. Je kunt er dus niet van worden uitgesloten: straatverlichting is voor iedereen; Er is geen rivaliteit: Straatverlichting voor de éne betekent niet dat er minder straatverlichting voor de andere is. |
Collectieve lasten | E | H10 | De optelsom van betaalde belastingen, sociale premies en niet-belastingen aan de collectieve sector. |
Collectieve lastendruk | E | H10 | Collectieve lasten uitgedrukt als percntage van het bruto binnenlands product (bbp). |
Collectieve of publieke sector | E | H10 | Alle overheidsorganisaties en zelfstandige bestuursorganen (zbo's). |
Collectieve uitgaven | E | H10 | De totale uitgaven van de collectieve sector, bestaande uit bestedingen, overdrachtsuitgaven en rentebetalingen. |
Collectivisatie | D | H06 | Taken van de particuliere sector worden overgenomen door de collectieve sector. |
Comparatieve kostenverschillen | I | H18 | Verhoudingsgewijze verschillen in de productiekosten tussen landen. |
Complementaire goederen | D | H02 | Goederen die elkaar aanvullen en dus altijd samen gebruikt worden (printer en cartridge). |
Concentratie | D | Een steeds kleiner aantal ondernemingen neemt de beslissingen over de productie van goederen en diensten. Oorzaak: door fusies en overnames een groot en sterk bedrijf worden; Gevaar: machtsmisbruik / hogere prijzen door gebrek aan concurrentie. Voorbeeld: Nederlandse banken. Meer dan 90% van deze sector is in handen van ABNAmro, Rabo en ING. Door de hoge concentratiegraad ontstaat een oligopolie. |
|
Concrete markt | D | H04 | Een zichtbare of aanwijsbars plaats waar kopers en verkopers bij elkaar komen. |
Concurrentiepositie | De mate waarin een land of bedrijf in staat is met succes te exporteren. De concurrentiepositie is vooral afhankelijk van de prijs en de kwaliteit van de producten. Let op: de concurrentiepositie wordt beter of slechter (en NIET stijgt of daalt!). |
||
Conjuncturele teruggang | H | H15 | Situatie waarbij de bestedingen in een periode met overbesteding afnemen. |
Conjuncturele werkloosheid | H | H16 | Werkloosheid veroorzaakt door (tijdelijk) afnemende bestedingen waardoor de productiecapaciteit niet helemaal wordt benut. De effectieve vraag EV en de werkelijke productie BBP zijn kleiner dan de productiecapaciteit BBPmax. |
Conjunctuurbeleid | H | H15 | Overheidsbeleid gericht op de beïnvloeding van de bestedingen. |
Conjunctuurklok | H | H15 | Maandelijkse door het CBS opgestelde beschrijving van de conjunctuur met behulp van een aantal conjunctuurindicatoren. Let op: de conjunctuurindicatoren bewegen zich tegen de wijzers van de klok in. |
Consortium | D | H05 | Een (meestal) tijdelijke samenwerking tussen twee of meer ondernemingen met het doel risico te spreiden. |
Constante kosten | D | H03 | Kosten die niet veranderen als er meer of minder wordt geproduceerd. Ze zijn dus onafhankelijk van de productieomvang. Voorbeelden: huur van het bedrijfspand, loon van het vaste personeel, te betalen rente over een lening. |
Consumentenprijs | D | H03 | De verkoopprijs inclusief btw en andere prijsverhogende belastingen. |
Consumentenprijsindex afgeleid | H17 | CPI waarbij het effect van veranderingen in indirecte belastingen en subsidies buiten beschouwing wordt gelaten. | |
Consumentenprijsindex CPI | B/C | H01 | Een samengesteld en gewogen prijsindexcijfer van een pakket goederen en diensten zoals dit gemiddeld wordt aangeschaft door consumenten. De basiswaarde van de gemiddelde consumentenprijzen is op 100 gesteld. |
Consumentensurplus | D | H02 | Het verschil tussen de betalingsbereidheid en de werkelijke prijs. Berekening: 1/2 x basis x hoogte. |
Consumptief krediet | H09 | Leningen aan consumenten zonder onderpand voor de aanschaf van goederen en diensten. | |
Convergentie | Het economisch naar elkaar toegroeien van landen. Het tegenovergestelde is divergentie. | ||
Convergentie inkomens | H | H15 | De inkomenskloof tussen landen wordt kleiner doordat de economische groei in de armere landen groter is dan die in de rijkere landen. |
Convergentiecriteria | H18 | Criteria waaraan EU-landen moeten voldoen om de euro als geldeenheid te mogen invoeren. | |
Coöperatief spel | H07 | Spel waarbij de spelers tijdens het spel afspraken maken en een gezamenlijke strategie kunnen uitdokteren. | |
Corruptie | Misbruik dat mensen maken van hun positie binnen de overheid of een bedrijf om er zelf beter van te worden. | ||
Couponrendement | H12 | De nominale couponrente als percentage van de beurskoers. | |
CPB | Centraal Plan Bureau. Het CPB voorspelt met behulp van economische modellen. | ||
Crediteuren (balanspost) | Geld dat een bedrijf nog aan haar leveranciers moet betalen. | ||
Crowding out | Verdringing. | ||
Cumuleren | Optellen (Lorenzcurve), ook accumuleren = optellen. | ||
Debiteuren (balanspost) | Bedragen die klanten nog moeten betalen. | ||
Deciel | Het tiende deel van een populatie. 1/10 = 10%. | ||
Deelnemingspercentage bruto | H | H16 | Beroepsbevolking als percentage van de bevolking tussen 15 en 75 jaar. |
Deelnemingspercentage netto | H | H16 | Werkzame beroepsbevolking als percentage van de bevolking tussen 15 en 75 jaar. |
Deflatie | H17 | De gemiddelde daling van het prijspeil van door consumenten gekochte goederen en diensten. De consumentenprijsindex geeft het prijsverloop weer. | |
Degressief belastingtarief | H10 | Een belastingtariefstructuur waarbij het te betalen belastingpercentage daalt als het inkomen stijgt. | |
Dekkingsgraad van een pensioenfonds | H09 | De waarde van de beleggingen gedeeld door de actuele waarde van de toekomstige pensioenverplichtingen. De dekkingsgraad daalt als de rente daalt (de contante waarde van de verplichtingen stijgt), als het vermogen van de pensioenfondsen daalt (door slechte beleggingsresultaten), als mensen ouder worden (de verplichtingen nemen toe). |
|
Demping conjunctuur | H15 | Afreming van conjunctuurschommelingen onder invloed van progressieve belastingheffing en het stelsel van sociale zekerheid. | |
Denivellering | H14 | Ontwikkeling waarbij de inkomensverschillen naar verhouding groter worden. De breuk hoge inkomens / lage inkomens wordt groter. | |
Depositogarantiestelsel | H09 | Regeling waarbij De Nederlandse Bank DNB per rekeninghouder per bank een uitbetaling van maximaal € 100.000 garandeert, als de bank niet meer aan haar betalingsverplichtingen kan voldoen. | |
Depositorente | H17 | Rente die de banken van de ECB ontvangen als zij daar tijdelijk geld parkeren. | |
Depreciatie | H18 | Een waardedaling van een valuta ten opzichte van een andere valuta door een veranderingen van vraag een aanbod op de valutamarkt. | |
Depressie | Een ernstige recessie. | ||
Deregulering | D | H06 | Het afschaffen of versoepelen van wetten en regels. |
Devaluatie | H18 | Verlaging van de door de monetaire autoriteiten vastgestelde officiële wisselkoers. | |
Deviezen | Buitenlands geld, buitenlandse valuta zoals Amerikaanse dollars of Engelse ponden. | ||
Deviezenvoorraad | Het buitenlandse geld in de kluis van de Centrale Bank = de valutareserve van een land. | ||
Diensten van derden | De diensten die het ene bedrijf aan een ander bedrijf levert, zoals schoonmaakdiensten. | ||
Diepte-investeringen | H15 | Productiviteitsverhogende investeringen die leiden tot besparingen op arbeid, kapitaal of natuurlijke hulpbronnen. De hoeveelheid kapitaal per arbeider stijgt. | |
Directe belastingen | H10 | Directe belastingen zijn belastingen die de belastingplichtige direct over zijn inkomen en vermogen afdraagt aan de Belastingdienst. | |
Directe ruil | B/C | H01 | Bij directe ruil of ruil in natura ruilt men producten tegen producten. |
Divergentie inkomens | H15 | De inkomenskloof tussen landen wordt groter doordat de economische groei in de rijkere landen groter is dan die in de armere landen. | |
Dividend | H12 | Winstuitkering aan aandeelhouders. | |
Dividendaandeel | H12 | Aandeel meteen lage koers-winsverhouding en een hoog dividendrendement. | |
Dividendrendement | H12 | Het dividend per aandeel als percentage van de aankoopprijs van het aandeel. | |
Dominante strategie | H07 | De beste strategie van een speler ongeacht de gekozen strategie van de ander. | |
Doorlopend krediet | H09 | Lening met een variabele rente waarbij je tot een bepaald maximum kunt lenen en de afgeloste bedragen telkens opnieuw kunnen worden geleend. | |
Douane-unie | H18 | De aangesloten landen hebben onderling de douanerechten en overige handelsbelemmeringen afgeschaft en hanteren dezelfde douanerechten en andere handelsbelemmeringen tegenover niet-lidstaten. | |
Douanerecht / invoerrecht | H18 | Belasting op ingevoerde producten. | |
Draagkrachtbeginsel | H10 | Het principe dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. | |
Drempelinkomen | D | Het inkomen waarbij een product voor het eerst gekocht wordt. Geldt voor luxeproducten. | |
Dumping | D | Het verkopen van een product onder de kostprijs. Doel van dumping: marktaandeel veroveren, concurrent wegconcurreren, overproductie kwijtraken. | |
Duurzame ontwikkeling | H13 | Economische groei die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen. Dus: zuinig omgaan met grondstoffen en milieuvervuiling zoveel mogelijk voorkomen. | |
E-commerce | D | H05 | Het kopen en verkopen van producten via internet. |
ECB | De Europese Centrale Bank, gevestigd in Frankfurt. Doelstelling: inflatie tussen 1,5 en 2% houden. Taken: bank van de banken, beheren van de deviezenvoorraad, zorgen voor een goed werkend betalingsverkeer, toezicht houden op de algemene banken. | ||
Economisch herstel | H15 | Toename van de bestedingen en productie in geval van onderbesteding. | |
Economische groei in enge zin | H13 | Toename van het reële binnenlandse product/inkomen (per inwoner). | |
Economische groei in ruime zin | H13 | Afname van de schaarste in een land. | |
Economische integratie | H18 | Onderlinge afspraken tussen landen over economische samenwerking. | |
Economische kringloop | Een voorstelling van geldstromen tussen de verschillende economische sectoren Gezinnen, Overheid, Bedrijven, Banken en Buitenland. In principe gaat de kringloop ook om goederenstromen, maar in examens worden alleen geldstromen weergegeven. Bij elke sector komt evenveel geld binnen als eruit gaat. |
||
Eenmanszaak | H12 | Rechtsvorm met maar één eigenaar, die aansprakelijk is voor de schulden van zijn onderneming. | |
Effecten | Waardepapieren die op de effectenbeurs kunnen worden verhandeld, zoals aandelen en obligaties. | ||
Effectenbeurs | H12 | Locatie waar aandelen, obligaties en andere effecten worden verhandeld (NYSE Euronext, Beursplein 5, Amsterdam). | |
Effectieve rente | H09 | Rente waarbij de kosten voor het afsluiten van een lening zijn mee berekend. | |
Effectieve rente bij een obligatie | Effectieve rente van een obligatie = rentebedrag / koersbedrag x 100%. Koers(bedrag) en effectieve rente bewegen tegengesteld. Voorbeeld: Obligatie heeft een nominale waarde van € 1000 met een couponrente van 5% en een uitgiftekoers van 103%. Koersbedrag = 1,03 x € 1000 = € 1030. Rentebedrag = 0,05 x € 1000 = € 50. Effetieve rente = 50 / 1030 x 100% = 4,85%. |
||
Effectieve vraag | H15 | EV = C + I + O + E - M. Dus EV = Consumptie gezinnen + Particuliere investeringen + Overheidsbestedingen + Export - Import. | |
Eigen risico | H11 | Het deel van de schade dat niet wordt vergoed door de verzekeraar, maar dat je zelf moet betalen. | |
Eigen vermogen | H12 | Het door de eigenaren ingebrachte geld plus de reserves. | |
Eigenwoningforfait | H09 | Toegerekend inkomen voor een woningeigenaar. | |
Elastische vraag | De vraag is elastisch als de procentuele stijging van P kleiner is als de procentuele daling van Q. Dus Ev -1. Bij een prijsverhoging daalt de TO: de hoeveelheid daalt meer dan de prijsstijging, b.v. P +4% en Q -8%. Bij een prijsverlaging stijgt de TO: de prijs daalt minder dan de hoeveelheidsstijging, b.v. P -4% en Q +7%. Hoe horizontaler de vraagcurve, hoe elastischer de vraag. |
||
Emissie | Uitgifte, bijvoorbeeld van nieuwe aandelen. | ||
Emissiekoers | H12 | Prijs die beleggers betalen bij de uitgifte van een aandeel of obligatie. | |
EMU-saldo | H10 | Het saldo van het rijk, de sociale fondsen en de lagere overheden bij elkaar opgeteld, volgens de definitie van de Europese Monetaire Unie. | |
EMU-schuld | H10 | De optelsom van de uitstaande leningen van het rijk, de sociale fondsen en de lagere overheden min de onderlinge schulden van deze drie subsectoren, volgens de definitie van deEurpese Monetaire Unie. | |
Engel, Wet van | D | Naarmate het inkomen stijgt, wordt een kleiner deel van het inkomen aan voedsel uitgegeven. Dit omdat voedsel een noodzakelijk goed is. | |
Enkelvoudige rente (interest) | H09 | Je ontvangt alleen rente over het bedrag dat je op je spaarrekening hebt gestort. | |
Eurozone | H17 | De landen waar de euro wettig betaalmiddel is. | |
Evenwichtshoeveelheid | D | H04 | De verhandelde hoeveelheid waarbij de gevraagde hoeveelheid gelijk is aan de aangeboden hoeveelheid. |
Evenwichtsprijs | D | H04 | De prijs waarbij de gevraagde hoeveelheid gelijk is aan de aangeboden hoeveelheid. |
Exportoverschot | De waarde van de export is groter dan de waarde van de import. | ||
Exportquote | H18 | De uitvoerwaarde van goederen en diensten gedeeld door het binnenlands product/inkomen. | |
Exportsubsidie | Subsidie voor binnenlandse producenten die het verschil overbrugt tussen de binnenlandse prijs en de wereldmarktprijs. Hierdoor kunnen binnenlandse producenten beter concurreren op de wereldmarkt. | ||
Externaliteiten | Zie: Externe effecten. | ||
Externe effecten | H06 | Bijkomende gevolgen van de productie en consumptie die niet tot uitdrukking komen in de marktprijs. | |
Externe waarde | Zie: Wisselkoers. | ||
Faillissement | Beslag op het vermogen van een (rechts)persoon met als doel de schuldeisers te betalen. | ||
Fed | Federal Reserve System = stelsel van centrale banken in de VS. De Fed heeft twee doelstellingen: bestrijding van de inflatie én sturing van de EV = de economie afremmen of stimuleren. De ECB heeft maar één doelstelling: bestrijding van de inflatie. |
||
Fiduciair geld | B/C | H01 | Geld waarvan men erop vertrouwt dat iedereen de nominale waarde van het geld accepteert. |
Financiële rekening | H18 | Dat deel van de betalingsbalans dat gaat over internationale besparingen, leningen, beleggingen, investeringen en de goud- en deviezentransacties. | |
Financieringsbehoefte | Financieringsbehoefte van de overheid = het begrotingstekort. Dus: de uitgaven van de overheid - de ontvangsten van de overheid. |
||
Financieringstekort berekening | Uitgaven 400 mld, ontvangsten 350 mld, Aflossing staatsschuld 20 mld. Financieringsbehoefte = begrotingstekort = 400 - 350 = 50 mld. Financieringstekort = 50 mld - 20 mld = 30 mld; de staatsschuld stijgt met 20 mld. |
||
Fiscus | De Belastingdienst. | ||
Fisher, verkeersvergelijking van | H17 | M x V = P x T M = maatschappelijke geldhoeveelheid (money) V = omloopsnelheid van het geld (velocity) P = het algemene prijspeil (prices) T = het aantal transacties (transactions), soms ook reëel BBP of reëel inkomen of reëel BNP Let op de verschillen: Oppotten = thuis geld in een oude sok stoppen: V daalt Ontpotten = geld uit de oude sok halen: V stijgt Sparen = geld naar de bank brengen: M daalt |
|
Flexibele wisselkoers | H18 | Zie: Zwevende wisselkoers. | |
Formele economie | Alle officieel geregistreerde transacties. In Nederland door het CBS. DE formele economie is het witte circuit. | ||
Franchise | H09 | Het deel van je salaris dat niet meetelt voor de opbouw vanb je pensioen omdat je voor dat deel AOW krijgt. | |
Franchising | D | H05 | Een overeenkomst waarbij de franchiseverlener aan de franchinenemer tegen betaling toestaat gebruik te maken van de handelsnaam, het merk, het embleem, het te voeren assortiment of de bedrijfsformule van de franchiseverlener. |
Freerider gedrag | H07 | Zie Meeliftgedrag | |
Frictiewerkloosheid | H16 | Tijdelijke werkloosheid die ontstaatals mensen van ban veranderen of net van school komen en nog bezig zijn een baan te zoeken. | |
Fusie | D | H05 | De vermogens van twee bedrijven worden ondergebracht in een geheel nieuwe onderneming. |
Geaggregeerde vraag- en aanbodlijn | H17 | Geeft het verband weer tussen de consumentenprijs(index) en de gevraagde/aangeboden hoeveelheid goederen en diensten in een land. | |
Geknikte prijsafzetcurve | Afzetcurve met een knik bij oligopolie. Boven de knik verloopt de curve vrij horizontaal = elastisch; concurrenten volgen de prijsverhoging niet, klanten lopen snel weg. Onder de knik verloopt de knik vrij verticaal = inelastisch; concurrenten volgen een prijsverlaging wel, er komen nauwelijks nieuwe klanten bij. |
||
Geld | Alles wat in een samenleving algemeen aanvaard wordt als ruilmiddel. | ||
Geldillusie | Mensen laten zich vooral leiden door veranderingen in de nominale waarde en niet door veranderingen in de reële waarde. Ze kijken naar een salarisverhoging in euro's en niet in koopkracht. | ||
Geldmarkt | Deel van de vermogensmarkt waar kredieten met een looptijd van minder dan twee jaar worden verhandeld. Voorbeelden: persoonlijke lening, rekening-courantkrediet (rood staan). | ||
Geldontwaarding | H17 | Daling van de koopkracht van het geld: voor hetzelfde geld kan minder worden gekocht. | |
Geldschepping | De toename van de maatschappelijke geldhoeveelheid. | ||
Gemeenschappelijke markt | H18 | Er is sprake van een douane-unie met ook vrij verkeer van personen, vermogen en productiemiddelen. | |
Gemiddeld belastingtarief | H10 | Het totale bedrag aan belastingheffing als percentage van het bruto-inkomen. | |
Gemiddelde kosten | Gemiddelde variabele kosten GVK: GVK = TVK / Q; Gemiddelde constante kosten GCK: GCK = TCK / Q; Gemiddelde totale kosten GTK = de kostprijs van een product: GTK = TK / Q of GTK = GVK + GCK. |
||
Gemiddelde opbrengst GO | D | H03 | De opbrengst per verkocht product: GO = TO / Q = (P x Q) / Q. De gemiddelde opbrengst = de prijs P. |
Gemiddelde totale kosten GTK | D | H03 | De totale kosten per eenheid product, de kostprijs. |
Gemiddelde winst GW | D | H03 | De winst per product: GW = GO - GTK. |
Gespannen arbeidsmarkt | H16 | Arbeidsmarktsituatie waarbij de vraag van werkgevers groter is dan het beschikbare aanbod van arbeidskrachten. | |
Gevangenendilemma | H07 | Een simultaan niet-coöperatief spel waarbij individuele strategieën van de partijen tot een slechter resultaat leiden dan in het geval van samenwerking tussen de partijen. | |
Ginicoëfficiënt | H14 | Een getal waarmee de inkomensongelijkheid in een land wordt gemeten. | |
Giraal geld | B/C | H01 | Het geld op betaalrekeningen bij de bank in handen van het publiek. |
Globalisering | H18 | De toenemende internationalisering van de maatschappij. | |
Gresham, wet van | B/C | H01 | Bad money drives out good money; het verschijnsel dat minderwaardige betaalmiddelen volwaardige betaalmiddelen verdrijven als betaalmiddel, waardoor de volwaardige betaalmiddelen uit de roulatie verdwijnen. |
Grijs inkomen | H13 | Inkomen dat wel legaal is verkregen maar toch niet als inkomen wordt geregistreerd. | |
Groen BBP | Het BBP gecorrigeerd voor externe effecten. Vervuilende activiteiten moeten van de waarde van het BBP worden afgetrokken. | ||
Groen(er) BBP | H13 | Groei van het reëel bbp zonder dat dit ten koste gaat van de omvang van de natuurlijke hulpbronnen of de kwaliteit van het milieu. | |
Handelsliberalisatie | Het proces waarbij beschermende maatregelen in het internationale handelsverkeer worden verminderd. Beschermende maatregelen zijn onder andere invoerrechten en invoerquota. | ||
Harberger-driehoek | De driehoek die het welvaartsverlies op een markt weergeeft, ofwel: ver verloren producenten- en consumentensurplus. Deze driehoek komt tevoorschijn bij btw, accijns, minumumprijs, maximumprijs, productiequotum. | ||
Harmonized index of consumer prices HICP | H17 | Geharmoniseerde prijsindex voor het vergelijken van de inflatie in de landen van de Europese Unie. Er wordt uitgegaan van een Europees standaardpakket goederen. | |
Heffing | Het bedrag waarmee de overheid de kostprijs van een product verhoogt. Voorbeelden van een heffing zijn de btw en accijns. De heffing wordt altijd in de aanbodcurve verwerkt en het doel is om het gebruik van een goed af te remmen en hogere belastingontvangsten voor de overheid te bewerkstelligen. |
||
Heffingskorting | H10 | Kortingen op de inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Hierdoor wordt het te betalen bedrag aan belastingen verlaagd. | |
Heterogene producten | D | Goederen die in de ogen van consumenten wel verschillen, in tegenstelling tot homogene goederen. | |
Homogene producten | D | H04 | Er zit geen verschil tussen de kwaliteit van het product van de ene aanbieder en het product van een andere aanbieder. |
Hoofdelijke aansprakelijkheid bij een eenmanszaak of vof | De eigenaar of elke vennoot is aansprakelijk voor de hele schuld van het bedrijf, zelfs met zijn privévermogen. | ||
Hoogconjunctuur | H15 | Situatie waarbij de bestedingen in een periode van overbesteding toenemen. | |
Human capital | H09 | Aangeboren talenten, opvoeding, opleiding, vaardigheden en werkervaring van de beroepsbevolking. Menselijk kapitaal als aanduiding van investeringen in jezelf. Ander woord = menselijk kapitaal. | |
Human development index HDI | H13 | Groei-index waarbij naast de ontwikkeling van het inkomen per inwoner rekening gehouden wordt met de levensverwachting bij de geboorte en de gemiddelde opleidingsduur. Het HDI is een maatstaf van de Verenigde Naties om de menselijke ontwikkeling te meten. | |
Huur | H09 | Het bedrag dat je betaalt voor het gebruik van een woning of bedrijfspand dat eigendom is van een ander. | |
Huurkoop | H09 | Hierbij betaal je een product in termijnen en word je pas eigenaar na het betalen van de laatste termijn. | |
Huurtoeslag | H09 | Het bedrag dat je iedere maand van de Belastingdienst ontvangt als de huur in verhouding tot je inkomen hoog is. | |
Hyperinflatie | H17 | Zeer hoge inflatie waarbij de geldontwaarding zo snel gaat, dat mensen geen vertrouwen meer hebben in geld. | |
Hypothecaire lening | Lening met een looptijd van 20 tot 30 jaar waarmee een gebouw kan worden gekocht. Het gebouw wordt als onderpand gebruikt. Dit geeft de geldgever meer zekerheid waardoor de te betalen rente lager is dan bij een consumptief krediet. | ||
Hypotheekgever | H09 | De persoon die bij een hypothecaire lening zijn huis als onderpand aan de geldgever geeft. | |
Hypotheeknemer | H09 | De geldgever die bij een hypothecaire lening het recht krijgt het onderpand te verkopen als je de rente en aflossingen niet meer kunt betalen. | |
Hypotheekrenteaftrek | H09 | De betaalde hypotheekrente is aftrekbaar van je bruto-inkomen waarover je belasting moet betalen. | |
Importcontingent / Importquotum | H18 | De maximaal toegestane invoer van bepaalde producten. | |
Importinflatie, geïmporteerde inflatie | Stijging van het algemene prijspeil die veroorzaakt wordt doordat de gestegen importprijzen, bijvoorbeeld grondstoffen of olie, in de prijzen van de eindproducten worden doorberekend. Zie ook: Kosteninflatie. |
||
Importquote | H18 | De invoerwaarde van goederen en diensten gedeeld door het binnenlands product/inkomen. | |
Importverbod | H18 | Import van producten is niet toegestaan. | |
Incidentele loonstijging | H08 | Een loonstijging als gevolg van bijvoorbeeld promotie, meer ervaringsjaren en bonussen. Dit is een loonstijging binnen de afgesproken arbeidsvoorwaarden. | |
Indexatie pensioen | H09 | De pensioenuitkering stijgt met hetzelfde percentage als de inflatie (waardevast) of de cao-lonen (welvaartsvast). | |
Indexcijfer | B/C | H01 | Een verhoudingsgetal waarmee de grootte van een bepaald verschijnsel wordt uitgedrukt ten opzichte van datzelfde verschijnsel in een basisperiode. Het indexcijfer van het basisjaar wordt op 100 gesteld. Berekening: indexcijfer = waarde nieuw / waarde oud x 100. Voorbeeld. Loon oud = € 30.000, loon nieuw = € 32.000, dus indexcijfer = 32.000 / 30.000 x 100 = 106,67. Dat betekent een stijging van indexcijfer - 100 = 106,67 - 100 = 6,67%. |
Indexcijfer nominaal inkomen NIC | B/C | H01 | Het indexcijfer van het inkomen in geld. |
Indexcijfer reëel inkomen RIC | B/C | H01 | RIC = NIC / PIC x 100. Laat de koopkracht van het nominale inkomen zien, gecorrigeerd voor de inflatie. |
Indirecte belastinen | D | H06 | Kostprijsverhogende belastingen die betaald moeten worden bij de aanschaf, het bezit of het gebruik van bepaalde goederen. |
Indirecte belastingen | H10 | Belastingen die moeten worden betaald bij de aanschaf, het bezit of het gebruik van bepaalde producten. Je betaalt dus via een ander aan de belastingdienst. | |
Indirecte ruil | B/C | H01 | Bij indirecte ruil wordt geld gebruikt als ruilmiddel. |
Individuele aanbodlijn | D | H03 | Lijn die het verband aangeeft tussen de prijs van een product en de aangeboden hoeveelheid van één aanbieder. |
Individuele arbeidsovereenkomst | H08 | Een mondelinge of schriftelijke afspraak russen een werkgever en een werknemer waarin de rechten en plichten van beiden geregeld zijn. | |
Individuele goederen | D | H06 | Goederen waar je je wel aan kunt onttrekken, die wel splitsbaar zijn en waar je een prijs voor kunt vaststellen. Individuele goederen kunnen via het marktmechanisme worden geleverd. |
Individuele producten | H07 | Producten die kunnen worden gesplitst in individueel leverbare eenheden waarvoor een prijs kan worden gevraagd omdat ze via de markt geleverd kunnen worden. | |
Inelastisch aanbod | Het aanbod ligt op korte termijn vast. De aanbodlijn loopt dan verticaal: het aanbod is onafhankelijk van de prijs. Een inelastisch aanbod treedt op bij bederfelijke goederen, die ongeacht de prijs verhandeld moeten worden. |
||
Inelastische vraag | De vraag is inelastisch als de procentuele stijging van P groter is als de procentuele daling van Q. Dus -1 Ev 0. Bij een prijsverhoging stijgt de TO: de hoeveelheid daalt minder dan de prijsstijging, b.v. P +6% en Q -3%. Bij een prijsverlaging daalt de TO: de prijs daalt meer dan de hoeveelheidsstijging, b.v. P -8% en Q +2%. |
||
Inferieure producten | D | H02 | Producten waarvan consumenten bij stijging van het inkomen minder kopen. Bijvoorbeeld: bij een laag inkomen ga je met de bus. Stijgt je inkomen en koop je een auto, dan ga je niet meer met de bus. |
Inflatie | H17 | De gemiddelde stijging van het prijspeil van door consumentengekochte goederen en diensten. De consumentenprijsindex geeft het prijsverloop weer. | |
Informele economie | Alle niet officieel geregistreerde transacties in een land. Legaal = het grijze circuit: huishoudelijk werk, doe-het-zelven; Illegaal = het zwarte circuit: bij werkzaamheden geen btw vragen, werken zonder belasting te betalen. |
||
Initiële loonstijging | H08 | De contractloonstijging boven de prijscompensatie. Stel: inflatie is 1,5%, de cao-loonstijging is 3% dan bedraagt de initiële loonstijging 3% - 1,5% = 1,5%. | |
Inkomenselasticiteit | D | H02 | Getal dat aangeeft hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid verandert als het inkomen met 1% verandert. Ey = %∆Q / %∆Y. |
Inkomensherverdeling | H14 | Een overheidsmaatregel die leidt tot verandering van de verdeling van inkomen over de mensen in een land. | |
Inkomensoverdracht | Geld dat mensen ontvangen zonder dat daarvoor een tegenprestatie geleverd moet worden. Voorbeelden: huurtoeslag, kinderbijslag, AOW, EU-landbouwsubsidies. | ||
Inkomstenbelasting | H10 | Belasting op inkomsten uit werk en woning (box 1), uit een aanmerkelijk belang (box 2) en uit sparen en beleggen (box 3). | |
Instituties | Wetten en regels. | ||
Interest | Ander woord voor: Rente. | ||
Intergenerationele ruil | Ruil tussen generaties: de ene generatie betaalt voor de andere generatie. Voorbeeld: de jongeren betalen de AOW voor de ouderen. | ||
Interne markt | De gemeenschappelijke Europese markt. | ||
Intertemporele ruil | H09 | Het verplaatsen in de tijd van geld naar voren of naar achteren. | |
Interventiekoers | H18 | Bij een dreigende stijging van de wisselkoers boven de interventiekoers moeten de centrale banken tussenbeide komen door de betreffende valuta te verkopen (bij een daling: onder de interventiekoers, verkopen). | |
Intrinsieke waarde van geld | B/C | H01 | De materiaalwaarde van het geld, dus de waarde van het metaal van een munt of de waarde van het papier van een bankbiljet. |
Investeren | Het aanschaffen van kapitaalgoederen om mee te kunnen produceren. Bruto-investeringen = Vervangingsinvesteringen (afschrijvingen) + uitbreidingsinvesteringen + Voorraadinvesteringen. Netto-investeringen = Uitbreidingsinvesteringen + Voorraadinvesteringen. | ||
Invoercontingent | Zie: Invoerquotum. | ||
Invoerheffing | Bedrag dat bij invoer van een product aan de overheid van het importerende land moet worden betaald. Hierdoor worden de importproducten duurder en hebben de binnenlandse producenten minder last van goedkope(re) import. | ||
Invoerquotum | De maximale hoeveelheid die van een bepaald product mag worden ingevoerd in een land. Hierdoor daalt het aanbod en, bij gelijke vraag, stijgt de prijs en worden de binnenlandse producenten beschermd. | ||
Invoerrecht - invoertarief | Zie: Invoerheffing. | ||
Joint venture | D | H05 | Zelfstandige bedrijven richten een gezamenlijke nieuwe onderneming op waarin de partijen hun specialistische kennis en vermogen inbrengen. |
Kapitaal | Betekenis 1: Geld(kapitaal. Betekenis 2: Kapitaalgoederen. |
||
Kapitaaldekkingsstelsel | H09 | Werkenden (en de werkgevers dragen bij) betalen de premies voor de periode dat ze inactief zijn. Je spaart dus zelf voor je eigen toekomstige pensioenuitkering. | |
Kapitaalextensiever | H15 | De verhouding kapitaal/arbeid wordt kleiner. | |
Kapitaalgoederen | Goederen die gebruikt worden om andere goederen en diensten te produceren. Bedrijven investeren in kapitaalgoederen. | ||
Kapitaalintensiever | H15 | De verhouding kapitaal/arbeid wordt groter. | |
Kapitaalmarkt | Het deel van de vermogensmarkt waar kredieten met een looptijd van meer dan twee jaar worden verhandeld. Voorbeelden: hypothecaire leningen, effecten (aandelen en obligaties). | ||
Kapitaalproductiviteit | H15 | De gemiddelde productie per eenheid kapitaal per jaar. | |
Kartel | D | H05 | Ondernemingen uit een zelfde bedrijfstak werken samen met het doel onderlinge concurrentie uit te sluiten. Een kartel is verboden. |
Kasreserve | H17 | Banken in de eurolanden zijn verplicht een bepaalde hoeveelheid geld, de minimumreserves of kasreserves, aan te houden bij hun eigen nationale centrale bank. | |
Koers | De prijs of de verkoopwaarde van bijvoorbeeld een aandeel of obligatie. | ||
Koers-winstverhouding | H12 | De prijs van een aandeel gedeeld door de winst per aandeel. | |
Koerswinst | H12 | Opbrengst voor een belegger die aandelen voor een hogere prijs verkoopt dan hij ervoor betaald heeft. | |
Koop op afbetaling | H09 | Hierbij betaal je een product in termijnen enben je meteen eigenaar. | |
Koopkracht | B/C | H01 | De koopkracht van het inkomen geeft aan hoeveel producten je met je inkomen kunt kopen. |
Koppeling van de uitkeringen | De uitkeringen stijgen met hetzelfde percentage als de lonen in de marktsector. Als de cao-lonen met 2% stijgen, stijgen de uitkeringen ook met 2%. | ||
Kort vreemd vermogen | H12 | Schulden met een looptijd korter dan een jaar, zoals korte bankkredieten en schulden aan crediteuren. | |
Kostendekking | Zie: Break even afzet - Break even omzet. | ||
Kosteninflatie | H17 | Stijging van het prijspeil doordat ondernemingen de stijging van hun kostprijs doorberekenen in hun verkoopprijzen. | |
Krappe arbeidsmarkt | H16 | Zie: Gespannen arbeidsmarkt. | |
Krappe markt | Een markt met een aanbodtekort. | ||
Krediet | Lening. | ||
Krimp | H15 | Economische neergang met een daling van het reële bbp. | |
Kruislingse prijselasticiteit | Getal dat aangeeft hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid van product B verandert als gevolg van een prijsverandering van 1% van product A. Ek = %∆Q B/ %∆P A. Behalve de reactie op een prijsverandering, wordt ook bekeken of de producten A en B complementaire of substituutgoederen zijn. | ||
Kwalitatieve structurele werkloosheid | H16 | Werkloosheid doordat opleidingen, vaardigheden en eisen van de werkzoekenden niet aansluiten bij de vraag van de werkgevers. | |
Kwantitatieve structurele werkloosheid | H16 | Werkloosheid doordat de productiecapaciteit in de bedrijven en bij de overheid te klein is om de hele beroepsbevolking in te schakelen. | |
Kwartiel | Het vierde deel van een populatie. 1/4 = 25%. | ||
Kwintiel | Het vijfde deel van een populatie. 1/5 = 20%. | ||
Laagconjunctuur | H15 | Economische neergang, ook wel economische krimp genoemd. | |
Lang vreemd vermogen | H12 | Schulden met een looptijd langer dan een jaar, zoals obligatieleningen en hypothecaire leningen. | |
Lenen | H09 | Het naar voren halen van toekomstig inkomen. | |
Leverancierskrediet | Geld dat een onderneming nog aan haar leveranciers moet betalen. De goederen zijn geleverd op rekening, maar zijn nog niet betaald. | ||
Liberalisering | Het vrij(er) maken van markten. | ||
Lineaire hypotheek | H09 | Hypothecaire lening waarbij je steeds een vast bedrag aflost en dus steeds een lager rentebedrag hoeft te betalen. | |
Liquide / Illiquide bank | H17 | De liquide middelen van een bank zijn voldoende / onvoldoende om op korte termijn aan direct opeisbare verplichtingen te voldoen. | |
Liquide middelen | H12 | Betalingsmiddelen zoals kasgeld (munten en bankbiljetten) en banktegoeden. | |
Liquiditeit | H17 | De mate waarin een bedrijf of bank aan haar kortetermijnverplichtingen kan voldoen. Bank: Kas + tegoed bij de centrale bank / rekening courant tegoeden x 100%. De liquiditeit van een bedrijf: vlottende activa / kortlopende schulden (moet minimaal 2 zijn). |
|
Liquiditeitsval | Burgers zullen extra geld niet uitgeven, maar oppotten waardoor de omloopsnelheid V daalt. Extra geld in de economie pompen leidt dan niet tot economische groei. | ||
Loon | H08 | De prijs van arbeid op de arbeidsmarkt. | |
Loon-prijsspiraal | Kan ontstaan als gestegen loonkosten p.e.p. worden doorberekend in de verkoopprijzen waardoor de looneisen hoger worden enzovoort. | ||
Loonheffing | Loonbelasting plus sociale premies. | ||
Loonkosten | H08 | Brutoloon plus premies sociale lasten voor de werkgevers (premie WW, WIA en pensioenbijdrage voor rekening van de werkgever) die de arbeidskosten verhogen. | |
Loonkosten per eenheid product | H08 | De loonkosten gedeeld door de productieomvang of: het gemiddelde loon gedeeld door de gemiddelde arbeidsproductiviteit. Indexcijfer loonkosten p.e.p.: indexcijfer loon(kosten) / indexcijfer arbeidsproductiviteit x 100. Stijgt het loon in % harder dan de arbeidsproductiviteit in % stijgt, dan worden de loonkosten p.e.p. hoger. |
|
Loonmatiging | De lonen stijgen weinig of niet: de loonstijging is dus gematigd en niet: de lonen dalen. | ||
Loonquote | Loonquote is het aandeel loon van het totale inkomen Y (of BBP): loonsom/Y x 100% of loonsom/Y. | ||
Loonrigiditeit | Zie: Loonstarheid. | ||
Loonruimte | H08 | De loonruimte is de maximale stijging van de lonen zonder dat de winsten, ten opzichte van de lonen, dalen. Indexcijfer loonruimte = (indexcijfer arbeidsproductiviteit x indexcijfer verkoopprijzen) / 100. | |
Loonstarheid | H08 | Het verschijnsel dat lonen nauwelijks, of traag, reageren op marktveranderingen. | |
Lopende rekening | H18 | Dat deel van de betalingsbalans dat gaat over ontvangsten en uitgaven in verband met de export en import van goederen, diensten en internationaal ontvangen of betaalde inkomens. | |
Lorenzcurve | H14 | Een lijn die aangeeft hoeveel procent van het totale inkomen wordt verdiend door hoeveel procent van de inkomenstrekkers. | |
Luxe producten | D | H02 | Producten waarvan de gevraagde hoeveelheid relatief sterk verandert bij een verandering van het inkomen of de prijs. De Ey > 1 en er is een drempelinkomen. |
Maatschappelijk duurzame groei | H13 | Omvat naast de economische groei (in enge zin) ook sociale vooruitgang en een verbeterde kwaliteit van de leefomgeving. | |
Maatschappelijke geldhoeveelheid | H01 | Chartaal en giraal geld in handen van het publiek. | |
Maatschappelijke geldhoeveelheid M1 | H17 | Totale hoeveelheid chartaal en giraal geld in handen van het publiek (dus niet in het bezit van een mfi). | |
Maatschappelijke kosten | D | H06 | Kosten van negatieve externe effecten die ten laste komen van de overheid en daarmee door iedereen via de belastingen worden betaald. |
Maatschappelijke opbrengsten | D | H06 | De opbrengsten van positieve externe effecten waar alle inwoners voordeel van hebben. |
Macro-economie | Deel van de economische wetenschap dat zich bezighoudt met de economie in het groot, bijvoorbeeld hoe gedragen zich alle consumenten of all producenten samen. | ||
Macro-economische balansvergelijking | In de havo-examens: (S - I) + (B - O) = (E- M). S - I = particulier spaarsaldo; B - O = overheidssaldo/saldo collectieve sector; E - M = saldo buitenland | ||
Macro-economische vraag (EV) | EV = C + I + O + E - M; de totale vraag naar goederen en diensten in een land. De EV bepaalt de conjunctuurgolf. | ||
Marginaal belastingtarief | H10 | Het belasting- of heffingspercentage dat iemand moet betalen over de laatstverdiende euro in box 1. | |
Marginale beleningsrente | H17 | Rente die particuliere banken aan de ECB moeten betalen voor extra leningen meteen loptijd van een dag om tijdelijke liquiditeitstekorten op te vangen. | |
Marginale kosten MK | D | H03 | De extra kosten als er één eenheid product meer geproduceerd wordt. |
Marginale opbrengst MO | D | H03 | De extra opbrengst als er één eenheid product meer verkocht wordt. |
Marginale winst MW | D | H03 | De extra winst als er één eenheid product meer geproduceerd en verkocht wordt; MW = MO - MK. |
Marketing | D | H05 | Verkoopbeleid gericht op de beïnvloeding van de wensen en behoeften van afnemers. |
Marketingmix | D | H05 | De combinatie van de 4 P's: productbeleid, prijsbeleid, plaatsbeleid en promotiebeleid. |
Marktleider | D | Een (meestal) groot bedrijf dat steeds als eerste een stap zet, bijvoorbeeld als eerste de prijs verhoogt. Marktleiders zie je veelal op oligopolistische markten. In Nederland is Shell de marktleider op de benzinemarkt. | |
Marktmechanisme | D | Ook wel prijsmechanisme genoemd. Het mechanisme dat meestal zorgt voor evenwicht op markten. Voorbeeld: huizentekort, huizenprijzen stijgen, bouwbedrijven ruiken winst en gaan meer bouwen, evenwicht wordt hersteld. | |
Marktrente | De prijs van geld die tot stand komt door vraag en aanbod op de vermogensmarkt. | ||
Marktvorm | Het geheel van omstandigheden waaronder bedrijven met elkaar concurreren. Volkomen ofwel perfecte markt: Volkomen concurrentie (niemand heeft marktmacht). Onvolkomen ofwel imperfecte markten: Monopolie, oligopolie, monopolistische concurrentie (een bedrijf heeft in meer of mindere mate marktmacht). |
||
Materieel betalingsbalansevenwicht | H18 | De ontvangsten uit het buitenland zijn gelijk aan de betalingen aan het buitenland. | |
Maximale omzet | Wordt behaald als MO = 0. | ||
Maximale welvaart | D | H04 | De marktvorm volkomen mededinging leidt tot maximale welvaart, want bedrijven leveren de grootst mogelijke op de vraag afgestemde productieomvang tegen de laagst mogelijke prijs (consumentensurplus en producentensurplus is maximaal). |
Maximale winst | Bij volkomen concurrentie: bij het bereiken van de productiecapaciteit. Bij monopolie als MO = MK. |
||
Maximumprijs | D | H06 | Een door de overheid ingestelde prijs waarboven producten niet mogen worden verkocht. Bedoeld om de consument te beschermen tegen te hoge prijzen. |
Mechanisatiegraad | H15 | De verhouding kapitaal/arbeid. | |
Mededingingsbeleid | Beleid dat als doel heeft de concurrentie te bevorderen. | ||
Meeliftgedrag | H07 | Het verschijnsel dat mensen wel profiteren van een bepaalde voorziening, maar er niet voor betalen. Wordt ook freeridergedrag genoemd. | |
Micro-economie | Deel van de economische wetenschap dat zich bezighoudt met de economie in het klein, bijvoorbeeld de prijsvorming van één goed, het gedrag van één producent of consument. | ||
Middenloonpensioen | H09 | De hoogte van je uitkering is gebaseerd op het gemiddelde loon dat je gedurende je hele loopbaan hebt verdiend. | |
Miljoenennota | H10 | De hoofdlijnen en financiële onderbouwing van de begroting van de rijksoverheid en de instellingen voor de sociale zekerheid. | |
Minimumloon | H08 | Het minimale loon dat werknemers wettelijk moeten verdienen. | |
Minimumprijs | D | H06 | Een ingestelde prijs waarbeneden producten niet mogen worden verkocht. |
Model | Een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. | ||
Monetaire financiële instellingen (mfi's) | H17 | Geldscheppende instellingen zoals de rijksoverheid, de particuliere banken, de DNB en de ECB. | |
Monetaire financiering | H10 | Geld lenen waarbij de geldhoeveelheid wordt vergroot; dit gebeurt als de rijksoverheid geld leent van de monetaire financiële instellingen (mfi's) zoals particuliere banken. | |
Monetaire inflatie | H17 | Inflatie die ontstaat door een toename van de geldhoeveelheid, terwijl de productiecapaciteit al volledig in gebruik is en het aantal transacties niet meer kan toenemen. | |
Monetaire reserve | H18 | De goud- en deviezenvoorraad van centrale banken. | |
Monetaire unie | H18 | De aangesloten landen hebben één gemeenschappelijke geldeenheid of hebben volstrekt vaste wisselkoersen. | |
Monocultuur | Een ontwikkelingsland produceert en exporteert maar één landbouwproduct. | ||
Monopolie | D | H05 | Marktvorm waarbij één aanbieder opereert en er veel vragers zijn. Doelstellingen: Maximale winst: MO = MK; Maximale omzet: MO = 0; Kostendekking: TW = 0 - TO = TK - GO = GTK. |
Monopolistische concurrentie | D | H05 | Marktvorm waarbij veel aanbieders een heterogeen product aanbieden en er veel vragers zijn. |
Moral hazard | H11 | Verzekerden zijn bereid om hogere risico's te lopen of ze gedragen zich risicovoller dan niet verzekerden. Moral hazard = moreel risico, moreel gevaar, moreel wangedrag. | |
Naamloze vennootschap (nv) | H12 | Rechtspersoon met een in aandelen verdeeld kapitaal waarbij vrij verhandelbare aandelen mogelijk zijn. | |
Nalatigheid | H11 | Een verzekerde doet weinig of niets om schade te voorkomen. | |
Nash evenwicht | H07 | Een Nash evenwicht is een situatie binnen de speltheorie waarbij geen enkele speler zijn opbrengst kan verbeteren door eenzijdig een andere keuze te maken. Met andere woorden: een situatie waarbij het voor geen enkele speler voordelig is daarvan af te wijken, als de andere speler(s) dat niet ook doet. | |
Nationaal inkomen | Het totaal in één jaar uitgekeerde loon + rente + pacht + huur + winst aan de bezitters van de productiefactoren. Symbool is Y. | ||
Nationaal inkomen, berekenen | Subjectieve methode: Y = loon + rente + huur +pacht + winst; Objectieve methode: Y = omzet - inkoopwaarde; Bestedingsmethode: Y = C + I + O + E - M. |
||
Nationaal spaarsaldo | (S - I) + (B - O). | ||
Nationale bestedingen | Bestedingen door particulieren en overheid. | ||
Nationale hypotheekgarantie | H09 | Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) staat garant voor terugbetaling van het gehele hypotheekbedrag aan de geldgever. | |
Nationalisatie | D | H06 | Een particulier bedrijf wordt opgekocht door de overheid. |
Natuur | Alles wat de "omgeving" zonder menselijke tussenkomst levert. Voorbeelden: Aardolie, rivieren, grond. |
||
Natuurlijk persoon | H12 | Een mens van vlees en bloed die zelftandig aan het rechtsverkeer kan deelnemen. | |
Negatief verband | Een tegengesteld verband: de prijs stijgt en daardoor daalt de gevraagde hoeveelheid. | ||
Negatieve externe effecten | D | H06 | Schade en kosten van productie en consumptie die niet in de prijs tot uitdrukking komen en leiden tot verlaging van de welvaart in ruime zin. |
Netto binnenlands product/inkomen tegen factorkosten | H13 | Optelsom van de netto toegevoegde waarde van alle bedrijven en de overheid in een jaar. | |
Netto export | De waarde van de export - de waarde van de import: E - M. | ||
Netto inkomen | Het bruto inkomen - de loonheffing. | ||
Netto toegevoegde waarde bedrijven | H13 | Bruto toegevoegde waarde min de afschrijvingen van de bedrijven. | |
Netto toegevoegde waarde overheid | H13 | Optelsom van de ambtenarensalarissen. | |
Nettoloon | H08 | Brutoloon inclusief vergoedingen min loonbelasting en premies, zoals pensioenpremie, premies volksverzekeringen en zorgbijdrage. | |
Niet-coöperatief spel | H07 | Spel waarbij de spelers niet met elkaar kunnen onderhandelen en geen onderlinge afspraken kunnen maken. | |
Niet-efficiënte allocatie | D | H06 | Niet-optimale afstemming van de productiemiddelen op de behoeften. |
Niet-monetaire financiering | H10 | Geld lenen waarbij de geldhoeveelheid gelijk blijft. | |
Nivellering | H14 | Ontwikkeling waarbij de inkomensverschillen naar verhouding kleiner worden. De breuk hoge inkomens / lage inkomens wordt kleiner. | |
No-claimkorting | H11 | Premiekorting als je geen schade hebt geclaimd. | |
Noemereffect | Een breuk wordt kleiner als de procentuele stijging van de noemer groter is dan de procentuele stijging van de teller. Voorbeeld: de staatsschuldquote. | ||
Nominaal inkomen | B/C | H01 | Het inkomen uitgedrukt in geld. |
Nominale (extrinsieke) waarde van geld | B/C | H01 | De waarde die is vermeld op de munt of bankbiljet: de algemeen aanvaarde waarde. |
Nominale rente | H12 | Het rentepercentage dat een bank per jaar vergoedt op een spaarrekening, ook het rentebedrag in euro's . |
|
Nominale stijging inkomen | B/C | H01 | Toename van het inkomen in geld. |
Nominale waarde van een obligatie | H12 | Bedrag dat je hebt uitgeleend aan het bedrijf dat de obligatie heeft uitgegeven; de waarde die op obligatie staat afgedrukt. | |
Nominale waarde van geld | De waarde die op de munt of bankbiljet staat. Ook extrinsieke waarde genoemd. | ||
Nominale zorgpremie | H11 | Vaste zorgpremie die je moet afdragen aan de zorgverzekeraar. | |
Noodzakelijke producten | D | H02 | Producten waarvan de gevraagde hoeveelheid relatief minder sterk verandert dan de verandering van het inkomen of de prijs. Ook als je geen inkomen hebt, moet je er toch (spaar)geld aan uitgeven, zoals voedsel. |
Obligatie, eigenschappen | Deelname in het Vreemd Vermogen van een onderneming De hoofdsom (nominale waarde) wordt aan de obligatiehouder terugbetaald; meestal is tussentijdse verkoop op de effectenbeurs mogelijk De waarde fluctueert met de marktrente De belegging is relatief risicomijdend Obligatiehouders krijgen jaarlijks een vaste beloning: de couponrente |
||
Obligatiekoers boven/onder pari | H12 | Obligatiekoers die hoger/lager is dan de nominale waarde. | |
Octrooi (patent) | D | H05 | Een exclusief recht op een uitvinding waarmee het een ander verboden wordt de uitvinding na te maken, te verkopen of in te voeren. |
Officiële of formele economie | H13 | Alle economische handelingen die officieel worden geregistreerd. | |
Officieuze of informele of verborgen economie | H13 | Alle economische handelingen die niet officieel worden geregistreerd. | |
Oligopolie | D | H05 | Marktvorm waarbij er enkele aanbieders zijn tegenover veel vragers. |
Omslagstelsel | H09 | De werkenden van nu betalen belasting en premies voor de uitkeringen van nu. Bijvoorbeeld de AOW. | |
Omzet | D | H02 | De waarde van de door een onderneming gedurende een bepaalde periode verkochte hoeveelheid goederen en diensten = afzet x prijs = P x Q. |
Onderbesteding | H15 | Situatie waarbij de effectieve vraag EV en de werkelijke productie BBP kleiner zijn dan de productiecapaciteit Bbpmax. | |
Ondercapaciteit | H15 | Niet volledig benutten van de productiecapaciteit. | |
Onmisbare producten | D | H02 | Producten waarbij de gevraagde hoeveelheid niet verandert als het inkomen of de prijs verandert. |
Ontbindende voorwaarden | H09 | Als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, kan een koopovereenkomst zonder kosten worden ontbonden. | |
Ontpotten | Geld uit de oude sok halen. Hierdoor stijgt de omloopsnelheid V van het geld. | ||
Onzeker voorval | Iets kan gebeuren, maar ook niet. Bij een levensverzekering is het onzekere het tijdstip van overlijden. | ||
Opofferingskosten | B/C | H01 | De opbrengsten van het beste, niet gekozen alternatief. Datgene wat je moet missen als je voor iets anders kiest. Bijvoorbeeld koop je voor € 25 aan belminuten da kun je die die € 25 niet uitgeven aan uitgaan. |
Opportfunctie van geld | B/C | H01 | De functie van geld dat je geld kunt oppotten, dat wil zeggen er tijdelijk niets mee doen. |
Oppotten | H17 | Je hoeft je geld niet uit te geven: je kunt het ook op je bankrekening laten staan of in je portemonnee laten zitten. Door oppotten daalt de omloopsnelheid (V) van het geld. | |
Optimale allocatie | D | H04 | De optimale afstemming van de productiemiddelen op de behoeften in de samenleving. |
Organisatiegraad van werknemers | H08 | Het percentage van de betrokken werknemers dat lid is van een werknemersorganisatie (= vakbond). | |
Overbesteding | H15 | Situatie waarbij de effectieve vraag EV en de werkelijke productie BBP groter zijn dan de productiecapaciteit Bbpmax. BBP = EV > BBPmax. | |
Overdrachtsinkomen | H14 | Inkomen dat mensen van de overheid ontvangen omdat ze geen of onvoldoende inkomsten uit arbeid of vermogen hebben. | |
Overdrachtskosten | H09 | Kosten van de notaris, het Kadaster en de overdrachtsbelasting bij de koop van een huis. | |
Overdrachtsuitgaven | H10 | Overdrachtsuitgaven bestaan uit inkomensoverdrachten (zoals sociale uitkeringen) en vermogensoverdrachten (zoals subsidies op bedrijfsinvesteringen). | |
Overheid | H10 | Rijksoverheid en lagere overheden: rijk, provincies, gemeenten en waterschappen. | |
Overheidsconsumptie | H10 | Ambtenarensalarissen (personele overheidsconsumptie) en materiële overheidsconsumptie, die geen toename van de productiecapaciteit tot gevolg hebben. | |
Overheidsinvesteringen | H10 | Overheidsbestedingen die leiden tot een toename van de productiecapaciteit in een land. Ook toekomstige generaties profiteren ervan. | |
Overheidssaldo | Overheidsontvangsten - overheidsuitgaven. | ||
Overname | D | H05 | Een bestaande onderneming koopt meer dan 50% van de aandelen met zeggenschap op van een andere bestaande onderneming. |
P/A-ratio | Het aantal personen per arbeidsjaar. | ||
Pacht | Soort huur voor (agrarische) grond. | ||
Participatiegraad bruto | H16 | Zie: Deelnemingsgraad bruto. | |
Participatiegraad netto | H16 | Zie: Deelnemingsgraad netto. | |
Particuliere of private sector | H10 | Particuliere bedrijven en gezinnen. | |
Particulieren | Gezinnen en de bedrijven. | ||
Partieel indexcijfer | Het indexcijfer van één goed of van één artikelgroep, bijvoorbeeld voeding of kleding. | ||
Passiva | H12 | Balansposten van eigen en vreemd vermogen. Die geven aan hoe het bedrijf zijn bezittingen heeft gefinancierd. | |
Patent | D | H05 | Zie Octrooi |
Pensioengrondslag | H09 | Pensioengevend bruto-inkomen (= salaris + vakantiegeld + 13e maand + overige loonbestanddelen) verminderd met de franchise. | |
Per | Gedeeld door. Zoals in BBP per hoofd van de bevolking: BBP/bevolking. | ||
Percentiel | Het honderdste deel van een populatie. 1/100 = 1%. | ||
Perfect werkende markt | De markt van volkomen concurrentie: Veel vragers en aanbieders; Homogene goederen; Vrije toe- en uittreding; Een volkomen doorzichtige = transparante markt. Voorbeelden: landbouwproducten, valuta. |
||
Personele inkomensverdeling | De bedragen aan loon, rente, huur, pacht en winst die personen ontvangen. | ||
Persoonlijke lening | H09 | Consumentenkrediet waarbij de rente en looptijd vaststaan. | |
Perunage | Als deel van 1. Het percentage omgezet in een kommagetal: percentage/100. | ||
Physical capital | H09 | Investeringen in kapitaalgoederen zoals machines en transportmiddelen. | |
Plaatsbeleid | D | H05 | De keuze van de vestigingsplaats en de wijze waarop een product wordt aangeboden. |
Polis | H11 | Het bewijs dat je verzekerd bent. | |
Polisvoorwaarden | H11 | Alle gegevens die voor de verzekerde en de verzekeraar van belang zijn zoals het premiebedrag, de verzekerde waarde, de duur van de de verzekering, eigen risico's en uitsluitingen. | |
Politieke unie | H18 | De afzonderlijke lidstaten gaan op in één nieuwe politieke eenheid met één regering en parlement. | |
Positief verband | Het verband waarbij oorzaak en gevolg in dezelfde richting bewegen. Voorbeeld: de vraag naar een product daalt waardoor de fabrikant minder gaat produceren. | ||
Positieve externe effecten | D | H06 | Opbrengsten van productie en consumptie die niet in de prijs tot uitdrukking komen en leiden tot verhoging van de welvaart in ruime zin. |
Potentiële beroepsbevolking | Iedereen vanaf 15 tot de pensioengerechtigde leeftijd. Internationaal: 15 - 75 jaar. Ook beroepsgeschikte bevolking genoemd. | ||
Premiedifferentiatie | Goede risico's betalen een lagere premie dan slechte risico's. | ||
Prijsbeleid | D | H05 | Beleid gericht op het vaststellen van de hoogte van de verkoopprijzen. |
Prijscompensatie | H08 | Een (deel van de) contractloonstijging dat is bedoeld om de stijging van het consumentenprijspeil CPI te compenseren. Bij prijscompensatie blijft RIC gelijk aan 100. | |
Prijsdifferentiatie | D | H05 | Voor een soortgelijk product worden verschillende prijzen gevraagd waarbij het verschil is gebaseerd op werkelijke kostenverschillen, zoals duurdere verpakkingen en verschillen in kwaliteit. |
Prijsdiscriminatie | D | H05 | Een aanbieder brengt voor een homogeen = identiek product aan verschillende afnemers verschillende prijzen in rekening. |
Prijselasticiteit van de vraag | D | H02 | Getal dat aangeeft hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid van een product verandert als gevolg van een prijsverandering van 1%. Ev = %∆Q / %∆P. |
Prijsflexibiliteit | H17 | Als de prijzen zich door veranderingen in vraag en aanbod op langere termijn aanpassen aan de nieuwe marktsituatie. | |
Prijsmechanisme | Zie: Marktmechanisme. | ||
Prijsrigiditeit | H17 | Als de prijzen ondanks veranderingen in vraag en aanbod op korte termijn toch gelijk blijven als gevolg van bijvoorbeeld contracten of het tegengaan van te lage winstmarges. | |
Prijsstarheid | H17 | Zie: Prijsrigiditeit. | |
Prijszetter | De ondernemer bepaalt zelf de prijs, zoals bij monopolie. | ||
Prijzenoorlog | H07 | Een felle concurrentieprijs die wordt gevoerd met steeds nieuwe prijsverlagingen van de concurrenten. | |
Primair inkomen | H14 | Bruto arbeidsinkomens + bruto vermogensinkomens. | |
Primaire arbeidsvoorwaarden | H08 | Arbeidsvoorwaarden die betrekking hebben op het te verrichten werk, het (bruto)loon, de werktijden, de pensioenregeling en de vakantieregeling. | |
Primaire inkomensverdeling | H14 | De verdeling van het totale primaire inkomen over de mensen in een land. | |
Primaire liquiditeiten M1 | H17 | Zie: Maatschappelijke geldhoeveelheid M1. | |
Private kosten | De kosten die een onderneming maakt om een product te maken en op de markt te brengen. | ||
Privatisering | D | H06 | Taken van de collectieve sector worden overgenomen door de particuliere sector. |
Procentpunt | Het absolute verschil tussen twee in procenten uitgedrukte waarden. Voorbeeld: De AEX stijgt van 403 tot 405 punten = een stijging van 2 procentpunten. | ||
Procentuele verandering | (Nieuw - Oud)/Oud x 100%. | ||
Procesinnovatie | H15 | Invoering van technologische vernieuwingen in het productieproces. | |
Procyclisch beleid | H15 | Overheidsmaatregelen die de conjunctuurschommelingen versterken. | |
Producentenprijsindex PPI | H17 | Een samengesteld en gewogen prijsindexcijfer van de gemiddelde prijsontwikkeling van Nederlandse industrieproducten. | |
Producentensurplus | D | H03 | Het verschil tussen de feitelijke marktprijs en de minimale prijs die producenten willen ontvangen om de extra kosten te dekken. |
Productbeleid | D | H05 | Beleid gericht op de keuze welke soort en kwaliteit producten een bedrijf aanbiedt. |
Productdifferentiatie | D | H05 | Door aanpassingen het product onderscheidend maken ten opzichte van concurrerende producten. |
Productiecapaciteit | D | H04 | Maximale hoeveelheid producten die een bedrijf kan produceren. |
Productiefactoren | Kapitaal, Arbeid, Natuur, Ondernemerschap. | ||
Productinnovatie | D | H05 | Vernieuwing van het product of het assortiment. |
Profijtbeginsel | H10 | Het principe dat je meer belasting betaalt naarmate je meer gebruik maakt van overheidsvoorzieningen. | |
Progressief belastingtarief | H10 | Een belastingtariefstructuur waarbij het te betalen belastingpercentage stijgt als het inkomen stijgt. | |
Promotiebeleid | D | H05 | De wijze waarop een onderneming het product of het bedrijf onder de aandacht wil brengen. |
Proportioneel belastingtarief | H10 | Een belastingtariefstructuur waarbij het te betalen belastingpercentage bij elk inkomen hetzelfde is. | |
Protectie | Bescherming van de binnenlandse producenten tegen buitenlandse concurrentie. | ||
Publiek | B/C | H01 | De gezinnen, bedrijven en instellingen behalve de monetaire financiële instellingen (mfi's): banken en de rijksoverheid. |
Quantitative Easing QE | H17 | Het door centrale banken opkopen van staatsobligaties die in het bezit zijn van particuliere handen. | |
Quasi-collectieve goederen | D | H06 | Individuele goederen die worden geleverd door de overheid of door de collectieve sector. |
Quotum | D | H06 | Maximale hoeveelheid goederen die volgens de overheid mag worden geproduceerd. |
Recessie | H15 | Een periode met minimaal twee kwartalen economische krimp (CBS). | |
Recht van hypotheek | H09 | Het recht dat de geldgever van een hypothecaire lening krijgt om je huis te verkopen als je de rente en aflossingen niet meer kunt betalen. | |
Rechtspersoon | H12 | Een organisatie die los van de leden en eigenaren, zelfstandig rechten en plichten heeft. | |
Rechtsvorm | H12 | De juridische vorm van een bedrijf. De rechtsvorm is van belang voor de aansprakelijkheid, maar is ook van invloed op de belastingverlichtingen. | |
Reëel inkomen | B/C | H01 | De koopkracht van het inkomen. |
Reëel spaarsaldo | H12 | De koopkracht van je spaargeld. | |
Reële groei | Groei uitgedrukt in hoeveelheid goederen = volumetoename. | ||
Reële inkomensstijging | B/C | H01 | De koopkrachtstijging van het inkomen. |
Reële rente | H09 | Nominale rente gecorrigeerd met de inflatie, de procentuele toename van het reële spaarsaldo. | |
Refirente | H17 | De herfinancieringsrente die de banken aan de ECB moeten betalen voor leningen tegen onderpand. | |
Regulering | D | H06 | De overheid stelt extra wetten of regels op voor de marktsector. |
Rekenfunctie van geld | B/C | H01 | De functie van geld dat geld gebruikt wordt om de waarde van producten met elkaar te vergelijken. |
Rendement | De opbrengst van een belegging uitgedrukt in procenten van de belegging. | ||
Rente | De prijs van geld / de prijs van ruilen over de tijd: Voor de geldgever is het beloning voor het uitstellen van consumptie; Voor de geldnemer is het de prijs voor het naar voren halen van consumptie. |
||
Reputatieschade | Aantasting van je goed naam. | ||
Reserves | Het deel van de winst dat een bedrijf apart heeft gezet om bijvoorbeeld verlies in een tegenvallend jaar op te kunnen vangen. | ||
Resultatenrekening | H12 | Zie: Winst- en verliesrekening | |
Retributie | Een betaling aan de overheid waar een duidelijk aanwijsbare tegenprestatie tegenover staat: collegegeld, havengeld, parkeergeld. | ||
Revaluatie | H18 | Verhoging van de door de monetaire autoriteiten vastgestelde officiële wisselkoers. | |
Risico | De kans dat zich een bepaalde gebeurtenis voordoet. | ||
Risicoaversie | H11 | Afkeer van het dragen van risico's. | |
Risicoselectie | H11 | Niet iedereen wordt door de verzekeraar geaccepteerd of alleen met uitsluitingen of tegen betaling van een (veel) hogere premie. | |
Ruilen over de tijd | H09 | Zie Intertemporele ruil | |
Ruilfunctie van geld | B/C | H01 | De functie van geld dat geld de ruil van producten vergemakkelijkt. |
Ruime arbeidsmarkt | H16 | Arbeidsmarktsituatie waarbij de vraag van werkgevers kleiner is dan het aanbod van arbeidskrachten. | |
Samengestelde rente (interest) | H09 | Je ontvangt niet alleen rente over het bedrag dat je op je spaarrekening hebt gestort, maar ook rente over de rente. | |
Schaalvoordelen | Voordelen als producten in grotere hoeveelheden gemaakt worden. Hierdoor dalen de GCK. | ||
Schaars | Een goed is schaars als er een prijs voor betaald moet worden omdat er productiefactoren voor zijn opgeofferd. | ||
Schaarste | B/C | H01 | Met schaarste wordt bedoeld dat er met de beperkt beschikbare productiemiddelen niet voldoende goederen en diensten kunnen worden geproduceerd om onze oneindige behoeften te vervullen. |
Secundair inkomen | H14 | Zie: Besteedbaar inkomen. | |
Secundaire arbeidsvoorwaarden | H08 | Alle overige arbeidsvoorwaarden naast de primaire, zoals een reiskostenvergoeding, een auto of mobiel van de zaak, bedrijfskleding. | |
Secundaire inkomensverdeling | H14 | De verdeling van het totale secundaire inkomen over de mensen in een land. | |
Secundaire liquiditeiten | H17 | Kortlopende vorderingen van het publiek op de rijksoverheid en de mfi's die op redelijk korte termijn en zonder veel kosten kunnen worden omgezet in primaire liquiditeiten. | |
Seizoenswerkloosheid | H16 | Werkloosheid doordat sommige werkzaamheden aan bepaalde seizoenen zijn gebonden. | |
Simultaan spel | H07 | Spel waarbij de spelers gelijktijdig hun strategie bepalen zonder de gekozen strategie van de tegenspeler te kennen. | |
Sociaal bestaansminimum | H11 | Het bedrag dat minimaal nodig is om van te leven. | |
Social capital | H09 | Het geheel van intermenselijke verhoudingen en netwerken die waardevol zijn voor jouzelf en de economie. | |
Sociale huurwoning | H09 | Een huurwoning met een maximumhuur (afhankelijk van een puntensysteem), een maximaal percentage jaarlijkse huurverhoging en waarbij je recht op huurtoeslag kunt hebben. | |
Sociale partners | H08 | Centrale organisaties van werknemers en werkgevers. | |
Sociale verzekeringen | H11 | Uitkeringen of vergoedingen die worden betaald uit sociale premies. | |
Sociale voorzieningen | H11 | Uitkeringen of vergoedingen die worden betaald uit algemene middelen zoals belastingen. | |
Sociale zekerheid | Alle wettelijke regelingen die voorzien in de gevolgen van inkomensverlies en bijzondere financiële lasten. De sociale zekerheid bestaat uit: Sociale voorzieningen, betaald uit de belastingen; Sociale verzekeringen, betaald uit premieheffing. |
||
Solidariteitsbeginsel | H10 | Saamhorigheidsprincipe is het principe dat de sterkeren in de samenleving de zwakkeren ondersteunen. | |
Solvabele / Insolvabele bank | H17 | Het eigen vermogen van een bank is voldoende / onvoldoende om op lange termijn aan alle schulden te voldoen. | |
Solvabiliteitspercentage | H17 | Eigen vermogen als percentage van het vreemd vermogen. | |
Spaardeposito | H09 | Je spaargeld staat vast gedurende de looptijd van het deposito. Deposito = geld in bewaring geven aan een bank. | |
Sparen | H09 | Het verplaatsen van een deel van je inkomen naar de toekomst door het uitstellen van consumptie. | |
Speltheorie | H07 | Theorie met spelers/partijen die afhankelijk van het gedrag van de tegenspelers/tegenpartijen een optimale strategie voor zichzelf bepalen. | |
Staatsobligaties | H12 | Obligaties uitgegeven door de rijksoverheid. | |
Staatsschuldquote | Staatsschuld / Nationaal inkomen x 100% | ||
Statusgoed | D | Een duur goed dat mensen kopen omdat anderen zo'n goed niet kunnen betalen: Bugatti, heel dure villa. | |
Stichting van de arbeid | H08 | Het landelijke overlegorgaan van de centrale organisaties van werknemers en werkgevers. | |
Stroomgrootheid | H09 | Grootheid die per tijdseenheid of periode wordt gemeten. | |
Structurele ontwikkeling | H15 | De ontwikkeling van de hoeveelheid, de kwaliteit en de onderlinge samenhang van de productiefactoren in een land. | |
Structurele werkloosheid | H16 | Werkloosheid veroorzaakt door veranderingen in het productieproces. | |
Structuurbeleid | H15 | Overheidsmaatregelen gericht op de beïnvloeding van de omvang, de kwaliteit en de onderlinge afstemming van de productiefactoren arbeid, kapitaal en natuur. | |
Studiefinanciering (stufi) | H09 | Overheidsbijdrage in de studiekosten bestaande uit: lening, OV-kaart, aanvullende beurs en collegegeldkrediet. | |
Subsidies | H06 | Prijsverlagende overheidsbijdrage die bedrijven of consumenten ontvangen bij de aanschaf, het bezit of het gebruik van bepaalde producten. | |
Substitutiegoederen | D | H02 | Concurrerende goederen die elkaar in ogen van de kopers kunnen vervangen (koffie of thee). |
Tertiair inkomen | H14 | Secundair (besteedbaar) inkomen _ prijsverhogende belastingen + prijsverlagende subsidies. | |
Tertiaire inkomensverdeling | H14 | De verdeling van het totale tertiaire inkomen over de mensen in een land. | |
Tijdsvoorkeur | E | Spaarders en leners hebben allebei een positieve tijdsvoorkeur: ze hebben liever nu geld dan toekomstig geld. | |
Tit-for-tatstrategie | H07 | Een strategie waarbij een speler zich coöperatief opstelt als de andere dat ook doet maar zich niet meer coöperatief gedraagt als de andere partij zich niet meer aan de afspraken houdt. | |
Toegevoegde waarde | De waarde van de productie = omzet - inkoopwaarde. | ||
Toetreding tot de markt | D | H04 | Als bedrijven winst maken, komen er meer bedrijven bij en neemt het aanbod op de markt toe. |
Totale kosten TK | D | H03 | Totale variabele kosten + Totale constante kosten; TK = TVK + TCK. |
Totale opbrengst TO | D | H03 | Afzet x verkoopprijs; TO = P x Q. |
Totale winst TW | D | H03 | Totale opbrengst - totale kosten; TO - TK = TW. |
Transactiekosten | B/C | H01 | Alle bijkomende kosten bij de aankoop of verkoop van een product, buiten de prijs van het product zelf. |
Transparante markt | D | H04 | Vragers en aanbieders kunnen de gehele markt overzien. Iedereen weet precies welke kwaliteit producten, waar en tegen welke prijs worden gevraagd en aangeboden. |
Transportakte | H09 | Akte op basis waarvan de notaris je als eigenaar van een onroerende zaak, bijvoorbeeld een huis, inschrijft bij het Kadaster. | |
Trend | Gemiddelde groei van het reële BBP over een langere periode gemeten. | ||
Uitsluitingen | H11 | Schadegevallen die niet door de verzekeringsmaatschappij worden vergoed. | |
Uittreding uit de markt | D | H04 | Als bedrijven verlies maken, verlaat een aantal bedrijven demarkt en neemt het aanbod op de markt af. |
Unique Selling Point USP | D | Een product, dienst od winkel heeft een unieke eigenschap waardoor het zich onderscheidt van andere. Voorbeeld: alleen een bepaald merk verkopen, een zeer breed assortiment hebben. | |
Urgentielijst | H09 | Lijst met mensen die bij voorrang een sociale huurwoning krijgen toegewezen. | |
Vacature | Een onbezette baan. | ||
Vakbond | Een vereniging van werknemers in een bepaalde bedrijfstak of in een bepaald groot bedrijf. Een vakbond sluit een cao af met de werkgevers. | ||
Vakcentrale | H08 | Een overkoepelende organisatie van afzonderlijke vakbonden. | |
Valuta | H18 | Vreemd geld. | |
Valuta interventie | Een Centrale Bank koopt de zwakke valuta en verkoopt de sterke valuta. Een Centrale Bank kan alleen meer vragen of mee aanbieden. | ||
Valutamarkt | Markt waar verschillende muntsoorten worden geruild, bijvoorbeeld € tegen $. | ||
Valutareserve | Deviezenvoorraad. | ||
Valutaswap | H17 | De ECB koopt tijdelijk buitenlands geld van de banken tegen een bepaalde wisselkoers en tegelijkertijd verkoopt de ECB die valuta's weer terug aan de bank tegen dezelfde wisselkoers waarbij de levering na een periode van 3, 6 of 9 maanden plaatsvindt. | |
Variabele kosten | D | H03 | Kosten die veranderen als er meer of minder wordt geproduceerd. |
Variabele rente | H09 | Als de bank het rentepercentage op je spaarrekening kan veranderen. | |
Vaste activa | H12 | Bezittingen die een organisatie langer dan een jaar gebruikt. | |
Vaste kosten | D | Kosten die onafhankelijk zijn van de productieomvang: loon van vast personeel, huur van het bedrijfspand, rentekosten. | |
Vaste rente | H09 | Het rentepercentage op je spaarrekening blijft hetzelfde. | |
Vaste wisselkoers | De wisselkoers ligt helemaal vast of mag maar beperkt schommelen. Doel: zekerheid geven aan exporteurs en importeurs door het wegnemen van wisselkoersrisico's. | ||
Vaste wisselkoers | H18 | Door de monetaire autoriteiten vastgestelde officiële wisselkoers die wordt gehandhaafd door vreemde valuta's te kopen en te verkopen. | |
Vennootschap onder firma (vof) | H12 | Een rechtsvorm zonder rechtspersoonlijkheid waarbij twee of meer vennoten onder gemeenschappelijke naam een bedrijf uitoefenen. | |
Verborgen werkgelegenheid | H16 | Alle niet-geregistreerde werkgelegenheid. | |
Verborgen werkloosheid | H16 | Alle niet-geregistreerde werkloosheid. | |
Vereveningsfonds | H11 | Het uit inkomensafhankelijke zorgpremies ontvangen geld in dit fonds wordt volgens bepaalde risicosleutels verdeeld over de zorgverzekeraars. Verzekeraars met een naar verhouding groter aantal ongezonde verzekerden krijgen meer geld dan verzekeraars met naar verhouding meer gezonde verzekerden. | |
Vergrijzing | Het percentage ouderen stijgt en hierdoor stijgt de gemiddelde leeftijd van de bevolking. | ||
Verkoopbereidheid | D | Het bedrag dat de aanbieder minimaal voor zijn product wil ontvangen. | |
Vermogen | H09 | De waarde van je bezittingen min de hoogte van je schulden: voorraadgrootheid. | |
Vermogensmarkt | De geldmarkt en de kapitaalmarkt. | ||
Vermogensrendementsheffing (VRH) | H10 | De belastingheffing in box 3, over de grondslag sparen en beleggen. | |
Vervangingsinvestering | De vervanging van een versleten kapitaalgoed. | ||
Verzekeringsfraude | H11 | Het maken van misbruik bij het claimen van schade bij verzekeringen. | |
Verzekeringspremie | H11 | Bedrag dat de verzekerde moet betalen aan de verzekeraar om verzekerd te zijn. | |
Verzonken kosten | H08 | Investeringen die niet terugverdiend kunnen worden op het moment dat een bedrijf met een activiteit stopt. Omdat de investering in dat geval tot een boekhoudkundige afboeking leidt, is er sprake van verzonken kosten. | |
Vlottende activa | H12 | Bezittingen die korter dan een jaar in de organisatie aanwezig zijn, zoals voorraden en debiteuren. | |
Volkomen markt | D | H04 | Een transparante markt waar homogene producten op een homogene wijze worden verhandeld. |
Volksverzekering | H11 | Sociale verzekering waarbij iedereen die in Nederland woont of werkt recht heeft op de uitkering of vergoeding (AOW, Anw, AKW, Wlz). | |
Volledige mededinging | D | H04 | Bij de marktvorm volledige mededinging is het product homogeen, is er veel concurrentie, is de markt volkomen en kan iedereen vrij toe- en uittreden. |
Voorlopig koopcontract | H09 | Een overeenkomst tussen de koper en de verkoper, waarbij de koper nog 3 dagen bedenktijd krijgt. | |
Voorraadgrootheid | H09 | Grootheid die op een bepaald tijdstip wordt gemeten. | |
Vraaglijn | D | De lijn die het verband weergeeft tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid van een goed. | |
Vraagoverschot | H06 | De gevraagde hoeveelheid producten is groter dan de aangeboden hoeveelheid. | |
Vreemd vermogen | De schulden van een onderneming bestaande uit kort vreemd vermogen (bv crediteuren) en lang vreemd vermogen (bv hypotheek). | ||
Vreemd vermogen | H12 | De schulden van een organisatie. | |
Vrij goed | B/C | Goederen waarvoor je bij gebruik niet hoeft op te offeren, bv lucht. | |
Vrije markt | D | H04 | Toetreding tot demarkt of uittreding is voor iedere vrager en aanbieder volstrekt vrij; er bestaan geen wettelijke of economische belemmeringen. |
Vrije sectorwoning | H09 | Een huurwoning zonder maximumhuur, een vrije huurverhoging en waar geen recht op huurtoeslag bestaat. | |
Vrijhandelsgebied | H18 | De aangesloten landen hebben onderling de douanerechten en andere handelsbelemmeringen afgeschaft en hanteren verschillende handelsbelemmeringen tegenover niet-lidstaten. | |
Vrijwillig pensioen | H09 | Zelf zorgen voor een pensioen voor later. | |
Waardevaste uitkering | H09 | De hoogte van de uitkering is gekoppeld aan de prijsontwikkeling (prijscompensatie). | |
Wegingsfactor | Het percentage van het inkomen dat aan een goed uitgegeven wordt. Een wegingsfactor van 20% wil zeggen dat van elke € 100 een bedrag van € 20 uitgegeven wordt aan het betreffende goed. | ||
Welvaart | B/C | H01 | De mate waarin je kunt voorzien in je behoeften. |
Welvaart in enge zin | B/C | H01 | De koopkracht van het gemiddelde inkomen per inwoner. |
Welvaart in ruime zin | B/C | H01 | De mate waarin mensen (gemiddeld) kunnen voorzien in hun behoeften. Hierbij telt niet alleen de koopkracht mee, maar ook bijvoorbeeld vrijwilligerswerk en milieu. |
Welvaartsvaste uitkering | H09 | De hoogte van de uitkering is gekoppeld aan de ontwikkeling van de cao-lonen. | |
Welzijn | H01 | De mate waarin iemand zich gelukkig voelt. | |
Werkgelegenheid | De vraag naar arbeid(ers) = bezette banen + vacatures. | ||
Werkgeverscentrale | De overkoepelende organisatie waarbij de afzonderlijke werkgeversverenigingen zijn aangesloten. | ||
Werkgeverssurplus | H08 | Het verschil tussen het loon dat de werkgevers bereid zijn te betalen en het werkelijke loon. | |
Werkloosheidspercentage | H16 | Werkloze beroepsbevolking als percentage van de beroepsbevolking. | |
Werkloze beroepsbevolking | H16 | Alle personen die: 1) tussen de 15 en 75 jaar zijn; 2) een baan zoeken van minstens 1 uur per week; 3) die onmiddellijk beschikbaar zijn; 4) nu niet of minder dan 1 uur per week werken. | |
Werknemerssurplus | H08 | Het verschil tussen het loon dat de werknemers minimaal willen verdienen en het werkelijke loon. | |
Werknemersverzekering | H10 | Collectieve verzekering waar alleen (ex-)werknemers, indien zij aan bepaalde voorwaarden voldoen, recht op hebben. | |
Werkzame beroepsbevolking | H16 | Alle personen tusse 15 en 75 jaar die tenminste 1 uur per week werken in de formele sector. | |
Wettelijke aansprakelijkheid (WA) | H11 | Aansprakelijkheid voor schade die je toebrengt aan anderen. | |
Wig | H08 | Het verschil tussen de loonkosten en het nettoloon; dus het geheel aan loonbelasting, sociale premies en pensioenpremies ten laste van de werknemer en de werkgever samen. | |
Winst | D | Totale winst: TW = TO - TK; Gemiddelde winst: GW =GO - GTK; Marginale winst: MW = MO - MK. |
|
Winst- en verliesrekening | H12 | Een overzicht van alle opbrengsten en kosten van een onderneming over een bepaalde periode. De posten zijn stroomgrootheden. | |
Winstinflatie | De stijging van het algemene prijspeil die veroorzaakt wordt doordat de producenten hun winstmarge verhogen. | ||
Wisselkoers | H18 | De waarde van een valuta uitgedrukt in een andere valuta: bv $1 = € 0,90. | |
Wit inkomen | H13 | Officieel geregistreerd inkomen. | |
World Trade Organization WTO | H18 | Wereldhandelsorganisatie die streeft naar vrijer verkeer van goederen, personen en geld tussen landen. | |
Zelfbinding | H07 | Houding van een speler die rekening houdt met de belangen van de tegenpartij om daar uiteindelijk zelf beter van te worden. | |
Zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) | H06 | Organisatie die zelfstandig overheidstaken uitvoert buiten de directe verantwoordelijkheid van de Minister. | |
Zwart inkomen | H13 | Inkomen dat illegaal is verkregen en daarom niet wordt geregistreerd. | |
Zwarte markt | D | H06 | Verboden handel boven de maximumprijs. |
Zwevende wisselkoers | H18 | De hoogte van de wisselkoers wordt bepaald door vraag en aanbod. | |
ZZP'er | Zelfstandige Zonder Personeel, al dan niet gedwongen omdat ze als werknemer ontslagen zijn. |