Koopkrachtveranderingen zijn niet zo makkelijk vast te stellen. Oorzaken hiervoor zijn:
- Producenten bedenken nieuwe producten en halen andere uit de handel;
- Consumenten kopen niet allemaal dezelfde producten;
- Consumenten kopen niet van alle producten evenveel;
- Consumenten hebben allemaal verschillende inkomens.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) berekent voor verschillende huishoudens en verschillende inkomens aparte indexcijfers, maar het indexcijfer dat gebruikt wordt om inflatie te duiden is de prijsindex voor het gemiddelde huishouden. Dit noemt men de consumentenprijsindex (CPI).
De CPI geeft aan wat de inflatie is in Nederland. Als de inflatie in Nederland in 2012 1,6% is dan betekent dat, dat de waarde van de CPI van 2012 1,6% hoger was dan de waarde van de CPI in 2011; dat het leven in Nederland 1,6% duurder is geworden.
De manier waarop het CBS de consumentenprijsindex vaststelt is via enquêtes en maandelijkse meting van prijzen. Via het zogenaamde budgetonderzoek wil het CBS vaststellen wat het gemiddelde gezin uitgeeft aan bepaalde goederen. Elk goed krijgt een zogenaamde wegingsfactor. De wegingsfactor laat zien welk deel van het totale budget aan het goed uitgegeven wordt. Als het gemiddelde gezin van de 2.000 euro die het per maand te besteden heeft ongeveer 100 euro uitgeeft aan kleding dan krijgt kleding de wegingsfactor 100/2000-ste (5%).
Zo heeft elk artikel/elke artikelgroep een wegingsfactor en wordt deze wegingsfactor om de zoveel tijd opnieuw vastgesteld. De onderstaande tabel laat zien hoe het CBS aan het inflatiecijfer voor 2013 is gekomen.
Consumentenprijsindex 2013 met 2006 als basisjaar (2006 = 100) |
||||
artikelgroep | wegingsfactor | indexcijfer 2013 | weging x indexcijfer | |
1 | Voedingsmiddelen en alcoholvrije dranken | 11,497 | 115,11 | 1323,4196 |
2 | Alcoholhoudende dranken en tabak | 2,993 | 141,29 | 422,8809 |
3 | Kleding en schoeisel | 4,692 | 102,51 | 480,9769 |
4 | Huisvesting, water en energie | 25,001 | 115,90 | 2897,6159 |
5 | Stoffering, huishoudelijke apparaten | 5,850 | 109,93 | 643,0905 |
6 | Gezondheid | 1,084 | 105,56 | 114,4270 |
7 | Vervoer | 11,601 | 120,56 | 1398,6165 |
8 | Communicatie | 3,284 | 93,60 | 307,3824 |
9 | Recreatie en cultuur | 10,200 | 103,22 | 1052,8440 |
10 | Onderwijs | 0,146 | 106,69 | 15,5767 |
11 | Hotels, cafés en restaurants | 4,417 | 122,75 | 542,1867 |
12 | Diverse goederen en diensten | 11,195 | 121,46 | 1359,7447 |
13 | Consumptiegebonden belastingen en overheidsdiensten | 3,677 | 121,03 | 445,0273 |
14 | Consumptie in het buitenland | 4,363 | 119,76 | 522,5128 |
Totaal | 100,000 | 115,26 | 11526,3023 | |
Bron: CBS StatLine, 25 december 2014 |
De berekening van de CPI
De CPI is een gewogen gemiddelde. De indexcijfers van de afzonderlijke artikelgroepen kun je niet bij elkaar optellen en door 14 delen, want dan zou iedere artikelgroep even zwaar tellen. De wegingsfactoren bepalen hoeveel de prijsstijgingen van de verschillende artikelgroepen meetellen in de CPI. Vergelijk het maar met het het berekenen van een rapportcijfer: niet alle cijfers tellen even zwaar mee.
∑ betekent “som van”, “een optelling”.
In de laatste kolom van de tabel staat steeds de vermenigvuldiging van wegingsfactor en indexcijfer van de betreffende artikelgroep. Als al deze getallen opgeteld worden, geeft dat de totaaluitkomst 11526,3023. Deze uitkomst staat over de breukstreep van de formule. De som van alle wegingsfactoren is steeds 100, zoals te zien is in de tabel. Door 11526,3023 te delen door 100 wordt de CPI van 2013 verkregen: 115,26.
De betekenis van de CPI is dat de gemiddelde prijzen van 2013 sinds 2006 gestegen zijn met 115,26 – 100 = 15,26%.
Het prijsindexcijfer is een belangrijk gegeven in de economie; het geeft aan dat de prijzen stijgen en dus ook hoeveel het gemiddelde gezin meer moet uitgeven om hetzelfde te kunnen kopen als het jaar daarvoor.
Ω