Werken of vrije tijd?
Werken betekent dat iemand inkomen verwerft om zijn welvaart te verhogen: met het inkomen kunnen goederen en diensten gekocht worden om behoeften te bevredigen. Maar het betekent ook het opgeven van vrije tijd. Er wordt dus een keuze gemaakt: meer werken is meer inkomen, maar minder vrije tijd.
De p/a-ratio
De werkgelegenheid wordt gemeten in voltijdbanen, ook arbeidsjaren genoemd. Maar in Nederland wordt veel in deeltijd gewerkt. Dat betekent dat meer mensen samen één voltijdbaan hebben. Er zijn dan meer mensen werkzaam op de arbeidsmarkt dan er voltijdbanen zijn.
De p/a-ratio is de verhouding aantal werkzame personen/aantal arbeidsjaren.
Is de p/a-ratio gelijk aan 1 dan werkt iedereen voltijds. Is de p/a-ratio hoger dan 1,0 dan betekent dat er mensen in deeltijd werken: hoe hoger het getal, hoe meer deeltijders.
Indeling van de arbeidsmarkt
De indeling van de arbeidsmarkt ziet er als volgt uit:
De beroepsgeschikte bevolking, ook wel de potentiële beroepsbevolking, is de groep mensen die normaal gesproken zouden moeten kunnen werken. Maar niet iedereen kan of wil werken. Deze groep wordt de niet-beroepsbevolking genoemd. Hieronder vallen: arbeidsongeschikten, studenten, huisvrouwen, renteniers.
De beroepsbevolking bestaat uit:
- de mensen die werken: de werknemers en de zelfstandigen
- de mensen die graag willen werken
De niet-werkzame beroepsbevolking bestaat uit:
- de officiële – de bij UVW ingeschreven – werklozen
- de verborgen – de niet bij UWV ingeschreven – werklozen
De participatiegraad
Met de participatiegraad wordt aangeduid hoeveel procent van de potentiële beroepsbevolking tot de beroepsbevolking behoort. Dat percentage wordt berekend met de formule:
Hoe hoger het percentage, hoe meer mensen er tot de beroepsbevolking horen.
Moet de arbeidsparticipatie omhoog?
AOW staat voor Algemene Ouderdomswet; het is een pensioen dat je krijgt van de Staat als je meer dan 50 jaar in Nederland hebt gewoond. Iedereen die werkt betaalt hiervoor een percentage van zijn loon. Dat geld gaat meteen naar de AOW’ers. Dit noemt men het omslagstelsel.
Voor een bedrijfspensioen heb je gespaard omdat je iedere maand een premie van je loon voor dat pensioen hebt betaald. Dit noemt men het kapitaaldekkingsstelsel.
De i/a-ratio
Met de i/a-ratio wordt aangegeven hoeveel mensen er in een land een uitkering hebben ten opzichte van mensen die werken. Immers, de werkenden moeten de uitkeringen betalen.
Bij de berekening van deze formule wordt uitgegaan van:
- actieven met een volledige baan
- inactieven met een volledige uitkering
Groei of minder geld?
Stijgt het aantal inactieven ten opzichte van het aantal actieven dan zijn er twee mogelijkheden:
- de actieven gaan meer betalen, de inactieven krijgen evenveel geld
- de actieven betalen evenveel, de inactieven krijgen minder geld
Beide mogelijkheden zijn echter niet wenselijk: het totaal aan besteedbare inkomens wordt kleiner.
De oplossing voor een stijgende i/a-ratio kan ook anders aangepakt worden:
- het vergroten van de productie per werkende: meer uren, hogere arbeidsproductiviteit
- het verhogen van de arbeidsparticipatie: later met pensioen, kinderopvang, verschil werk/uitkering verhogen
Verhogen arbeidsproductiviteit
- door de inzet van machines en computers
- door beter onderwijs
- door arbeidsverdeling en specialisatie
Loonvorming
Arbeidsvoorwaarden
Het minimumjeugdloon is afhankelijk van iemands leeftijd. Het is een percentage van het wettelijke minimumloon dat iemand moet verdienen vanaf 23 jaar.
Iemand die een baan aanvaardt moet één op één een individuele arbeidsovereenkomst sluiten met zijn werkgever waarin de arbeidsvoorwaarden schriftelijk worden vastgelegd.
- Primaire arbeidsvoorwaarden gaan over loon en arbeidstijden;
- Secundaire arbeidsvoorwaarden gaan over het overige zoals: vakantieregeling, reiskostenvergoeding, scholing enzovoort.
Meestal wordt er in een individuele arbeidsovereenkomst voor de overige arbeidsvoorwaarden verwezen naar de cao.
CAO
Zowat alle bedrijfstakken, en ook enkele grote ondernemingen, kennen een cao: collectieve arbeidsvoorwaarden. Een cao wordt afgesloten tussen de bonden van werknemers en werkgevers. Wordt een cao als gunstig beschouwd door de minister van sociale zaken en werkgelegenheid, dan verklaart hij hem algemeen verbindend: de cao geldt dan voor iedereen in die bedrijfstak, zowel werknemers als ook werkgevers, of ze nu aangesloten zijn bij de bonden of niet. Zodoende profiteren niet-aangeslotenen mee van de cao-onderhandelingen.
CAO-onderhandelingen
Vakbonden en werkgeversorganisaties hebben verschillende belangen, maar zullen het toch eens moeten worden. Compromissen zijn nodig. Is een akkoord gesloten dan zal iedereen zich daaraan moeten houden: dat heet zelfbinding, de onderhandelaars binden zich aan de gemaakte afspraken.
Freerider/meelifter
Freeriders zijn mensen die profiteren zonder te betalen. Vakbondsleden betalen contributie aan de vakbonden die namens hen onderhandelen over een nieuwe cao. Ben je geen lid, dan profiteer je toch van het gesloten akkoord als de cao algemeen verbindend verklaard wordt: je bent dan een freerider.
Voorbeeld
Het lidmaatschap van een vakbond kost € 15 per maand. Door invloed van de vakbond is een cao afgesloten waarbij alle werknemers € 25 per maand loonsverhoging krijgen. Ieder voor zich maakt uit wat het gunstigst is voor hem: wel of geen lid van de vakbond worden. Hier komt de kwestie om de hoek: wel of geen lid worden van de vakbond?
De uitbetalingsmatrix – de winst – is als volgt:
Anderen betalen contributie | |||
ja | nee | ||
Ik betaal contributie | ja | cel A € 10 | cel B – € 15 |
nee | cel C € 25 | cel D € 0 |
Hoe deze tabel te lezen
- Cel A Ik ja – anderen ja: ik betaal contributie en anderen betalen contributie, er is een vakbond dus komt er een cao tot stand; mijn winst is: € 25 loonsverhoging – € 15 contributie = € 10.
- Cel B Ik ja – anderen nee: ik betaal contributie en anderen betalen geen contributie, er is geen vakbond dus komt er geen cao tot stand; mijn winst is: loonsverhoging € 0 – € 15 contributie = – € 15 winst.
- Cel C Ik nee – anderen ja: ik betaal geen contributie en anderen betalen wel contributie, er is een vakbond dus komt er een cao tot stand; mijn winst is: € 25 loonsverhoging – € 0 contributie = € 25 winst.
- Cel D Ik nee – anderen nee: ik betaal geen contributie en anderen betalen geen contributie, er is geen vakbond dus komt er geen cao tot stand; mijn winst is: € 0 loonsverhoging – € 0 contributie = € 0 winst.
De uitbetalingsmatrix laat zien dat het individuele belang zorgt voor freeridergedrag (cel C). Het collectieve belang is echter de dupe van teveel freeriders (cel D).
Koopkracht van het inkomen
Het loon in euro’s, het nominale loon, zegt nog niets over de hoeveelheid goederen en diensten ie daarvan gekocht kunnen worden. Die hoeveelheid goederen en diensten wordt het reële loon genoemd, ook wel de koopkracht.
Hoeveel goederen en diensten er van een hoeveelheid euro’s gekocht kunnen worden hangt af van de inflatie, de stijging van het algemene prijspeil.
Voor de berekening van de koopkracht worden indexcijfers gebruikt. Hiermee worden de relatieve veranderingen weergegeven.
Het basisjaar is het jaar waarmee een later jaar vergeleken wordt. Het basisjaar heeft altijd als indexcijfer 100.
Het verslagjaar is het jaar waarmee vergeleken wordt ten opzichte van het basisjaar.
Voorbeeld nominale loon
- Het loon in het basis jaar 2014 was: € 2000.
- Het loon in het verslagjaar 2015 is: € 2500.
- Het indexcijfer van het nominale loon van 2015 ten opzichte van het basisjaar 2014 is dan: € 2500 : € 2000 x 100 = 125. Dat betekent dat het nominale loon met 125 – 100 = 25% is gestegen.
Voorbeeld prijspeil
- De wekelijkse boodschappen kostten in het basisjaar 2014: € 150.
- Dezelfde wekelijkse boodschappen kosten in het verslagjaar 2015: € 175.
- Het indexcijfer van het prijspeil van 2015 ten opzichte van het basisjaar 2014 is dan: € 175 : € 150 x 100 = 116,7. Dat betekent dat de prijzen met 116,7 – 100 = 16,7% zijn gestegen.
De koopkracht
Als de twee voorbeelden gecombineerd worden kan uitgerekend worden hoeveel de koopkracht, het reële loon, gestegen is. Met andere woorden: kan er meer – minder – evenveel gekocht worden van het nominale loon.
- Is het indexcijfer gelijk aan 100 dan kan er evenveel gekocht worden.
- Is het indexcijfer kleiner dan 100 dan kan er minder gekocht worden.
- Is het indexcijfer groter dan 100 dan kan er meer gekocht worden.
Toegepast op het voorbeeld:
Reëel inkomen is: 125 : 116,7 x 100 = 107,1. Dat betekent dat het reële inkomen gestegen is met 107,1 – 100 = 7,1%.
De hierboven gebruikte formule wordt ook geschreven als:
Die kan steeds toegepast worden om nominaal te corrigeren met de prijsindex.
Prijscompensatie
Wanneer de lonen evenveel stijgen dan de prijzen, wordt gesproken van prijscompensatie: de loonstijging compenseert de prijsstijging, met andere woorden: de koopkracht blijft gelijk. Prijscompensatie geldt voor alle werknemers die onder de betreffende cao vallen.
Initiële loonstijging
Als vakbonden door een gestegen arbeidsproductiviteit een hogere loonstijging afdwingen dan de prijscompensatie, dan wordt dat een initiële loonstijging genoemd. De koopkracht gaat er door vooruit. Initiële loonstijging geldt voor alle werknemers die onder de betreffende cao vallen.
Incidentele loonstijging
Deze loonstijging geldt niet voor iedereen die onder een cao valt, maar voor een individu. Ze is het gevolg van een promotie, overwerk o.i.d.
Lonen en winsten
Loon is voor een werkgever een kostenpost. Hogere lonen geven hogere loonkosten en minder winst. Een werkgever kijkt naast het loon ook naar de arbeidsproductiviteit; hem gaat het om de loonkosten per product.
De loonkosten per product kunnen op verschillende manieren berekend worden.
Verhouding loon/winst
De verhouding loon/winst wordt gebruikt door de vakbonden bij de loononderhandelingen. Hogere arbeidsproductiviteit en hogere verkoopprijzen scheppen ruimte voor hogere lonen. Het percentage waarmee de lonen kunnen stijgen zonder dat de verhouding loon/winst verandert wordt de loonruimte genoemd. Loonmatiging treedt op wanneer de lonen minder stijgen dan de loonruimte.
Verschillen in beloning
Verschillen in beloning treden op door verschillende oorzaken:
- Vraag naar en aanbod van specifieke arbeid: veel vraag en weinig aanbod geeft een hoger loon en omgekeerd.
- De macht van de vakbond: veel macht is hogere lonen, weinig macht is minder hoge lonen.
- Hoogopgeleid of laagopgeleid.
- Veel of weinig verantwoordelijkheid.
- Talent.
- Risicovol werk.
Menselijk kapitaal
Werknemers vormen door hun kennis, vaardigheden en ervaring het menselijk kapitaal van ondernemingen. De kennis, vaardigheden en ervaring zorgt voor een hoge arbeidsproductiviteit. Door de werknemer scholing aan te bieden – en deze te betalen – stijgt diens arbeidsproductiviteit; het bedrijf wordt er dus beter van.
Twee problemen:
- Verzonken kosten. Als de werknemer het bedrijf verlaat, gaan de scholingskosten verloren. Verzonken kosten zijn kosten die niet meer terugverdiend kunnen worden als de activiteit gestaakt wordt. De opgedane kennis is gekoppeld aan de werknemer en als die het bedrijf verlaat, gaat ook zijn kennis weg.
- Berovingsprobleem. Door zijn grote kennis en ervaring heeft de werknemer “macht” over zijn werkgever. Hij staat sterker bij salarisonderhandelingen en als zijn werkgever die niet inwilligt, kan hij dreigen met opstappen. Het berovingsprobleem ontstaat bij een samenwerkingsverband waarbij de ene partij meer investeert in de samenwerking dan de andere.
Flexibilisering van de arbeidsmarkt
Baancreatie en baanvernietiging
De economie kent toppen en dalen: de conjunctuur, waarbij het kopen van goederen en diensten centraal staat. Ze kent ook structurele veranderingen. In de loop van de tijd zijn er allerlei industrieën verdwenen (de kolenmijnen en de textiel), zijn er nieuwe industrieën (ICT, zakelijke dienstverlening) bijgekomen en door een stijgende arbeidsproductiviteit zijn industrieën blijvend veranderd (de landbouw).
Dat alles gaat gepaard met het creëren en vernietigen van banen.
Arbeidsmarktflexibiliteit
Arbeidsflexibiliteit is de snelheid waarmee vraag naar en aanbod van arbeid zich kan aanpassen. In Nederland is die niet zo erg hoog omdat sociale zekerheid en ontslagbescherming de arbeidsmarkt niet erg flexibel maakt.
Hoe flexibeler de arbeidsmarkt, hoe sneller de vraag naar en het aanbod van arbeid reageert. In theorie worden mensen in een flexibele arbeidsmarkt sneller en gemakkelijker ontslagen als het economisch slechter gaat, maar ook eerder aangenomen als het economisch beter gaat.
In Nederland zijn bedrijven erg innovatief om te besparen op de dure arbeid. Ze investeren ook veel in hun personeel. Alles om een zo hoog mogelijke arbeidsproductiviteit te behalen.
De flexibele schil
Op de Nederlandse arbeidsmarkt kan onderscheid gemaakt worden tussen vast personeel met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en niet-vast personeel: personeel met een tijdelijk contract, uitzendkrachten, zzp’ers enz. Het niet-vaste personeel vormt een flexibele schil want deze groep mensen kan snel in- en uitgeschakeld worden.
Verschillen vast en flexibel werk
Vast werk | Flexibel werk |
Meer inkomenszekerheid | Minder inkomenszekerheid |
Ontslagbescherming | Geen/amper ontslagbescherming |
Recht op werkloosheidsuitkering | Veelal geen recht op werkloosheidsuitkering |
Opbouw pensioen | Amper pensioenopbouw |
Recht op uitkering bij ziekte | Veelal geen recht op uitkering bij ziekte |
Hogere salarissen | Lagere salarissen |
Betere arbeidsvoorwaarden | Slechtere arbeidsvoorwaarden |
Tweedeling in de samenleving
Op dit moment wordt er steeds meer gebruik gemaakt van de flexibele schil: er ontstaat hierdoor een tweedeling in de maatschappij. Een grote groep mensen is aangewezen op flexibel werk en blijft dat ook. Ze gaan van flexibel naar flexibel; een vaste baan zit er amper in.
Dit treft vooral:
- jonge mensen
- laagopgeleiden
- vrouwen
- allochtonen
- alleenstaanden
Het gevaar van de flexibele schil
Het steeds grotere aandeel van de flexibele schil op de arbeidsmarkt veroorzaakt op lange termijn een gevaarlijke situatie. Er wordt nauwelijks geïnvesteerd in de flexwerker door de bedrijven. Dit kan op termijn leiden tot een negatieve arbeidsproductiviteitsontwikkeling.
Oplossingen voor de tweedeling
Het Nederlandse bedrijfsleven heeft de flexibele schil nodig om adequaat te kunnen reageren op veranderende economische omstandigheden. Maar de verschillen tussen vast en flexibel zijn te groot. Er wordt dus gezocht naar oplossingen.
Ontslagbescherming bij vast werk
- de maximale duur van de WW wordt teruggebracht naar 24 maanden (was 38 maanden).
- het begrip “passende arbeid” is verruimd. Na 6 maanden WW is alle arbeid passend.
- de ontslagvergoeding is maximaal € 75.000 of 1 jaarsalaris bij een inkomen van meer dan € 75.000.
Rechtspositie flexwerkers
- na twee jaar bij dezelfde werkgever moet deze een flexwerker een vast contract aanbieden (dat geldt ook na twee opeenvolgende contracten met een maximale tussenpauze van 6 maanden).
- na een arbeidsovereenkomst van ten minste twee jaar hebben flexwerkers ook recht op een ontslagvergoeding.
Werkgeversverplichtingen
Omdat in het verleden bij flexwerkers de lusten bij de werkgever lagen en de lasten bij de samenleving, heeft de overheid nieuwe regels opgesteld. Ook heeft ze het risico van ziekte en arbeidsongeschiktheid bij de werkgever gelegd.
Vast werk | Flexibel werk |
Doorbetalingsverplichting bij ziekte | Doorbetaling bij ziekte ook na het aflopen van het contract (sinds 1 januari 2014) |
Re-integratieverplichtingen bij ziekte, arbeidsongeschiktheid en ontslag | |
Doorbetalingsverplichting als een zieke werknemer na twee jaar geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt wordt (WIA) |
Werkloosheid
Werkloos
De werkloosheid in Nederland wordt gemeten door het CBS. Je bent werkloos als je:
- tussen 15 jaar en de AOW-leeftijd bent
- minder dan 12 uur per week werkt
- actief op zoek bent naar werk voor meer dat 12 uur per week
- direct beschikbaar bent
Werkloosheid wordt uitgedrukt in een percentage:
WW-uitkering
Om in aanmerking te komen voor een WW-uitkering moet je:
- ingeschreven staan bij het UWV
- actief op zoek zijn naar werk
De hoogte en de duur van de WW-uitkering is afhankelijk van je arbeidsverleden. Hoe langer je gewerkt hebt, hoe langer je recht hebt op WW.
Oorzaken van werkloosheid
Conjuncturele werkloosheid
Conjuncturele werkloosheid ontstaat door het inzakken van de vraag naar goederen en diensten. In slechtere economische tijden houden gezinnen, de overheid en het buitenland de hand op de knip. Hierdoor worden er minder goederen en diensten gevraagd, hoeven bedrijven minder te produceren en wordt personeel overbodig, dus ontslagen.
Loonstarheid zorgt ervoor dat de lonen zich niet kunnen aanpassen aan de nieuwe situatie. CAO-lonen liggen voor langere tijd vast en ook het minimumloon ligt vast. Er kan dus geen nieuw evenwicht ontstaan op de arbeidsmarkt. Gevolg: ontslagen.
Frictiewerkloosheid
Frictiewerkloosheid is een vorm van natuurlijke werkloosheid. Al gaat het nog zo goed in de economie, er zal altijd werkloosheid bestaan.
Frictiewerkloosheid is de werkloosheid gedurende het zoeken naar werk.
Structurele werkloosheid
Structurele werkloosheid is ook een vorm van natuurlijke werkloosheid. Ze ontstaat door blijvende veranderingen in de economie vanwege technologische ontwikkelingen en verschuivingen tussen de economische sectoren.
Regionale werkloosheid
Regionale werkloosheid is een vorm van structurele werkloosheid vanwege regionale verschillen: ze treedt op als er in één regio een hoger werkloosheidspercentage is ten opzichte van de rest van het land.
Verschuivingen in werkgelegenheid
Creatie en destructie van werkgelegenheid wordt beïnvloed door:
- binnen- en buitenlandse concurrentie
- technologische ontwikkelingen
- politieke ontwikkelingen
- globalisering
Het saldo van baancreatie en -destructie is de verandering van de werkgelegenheid.
Arbeidsmarktbeleid
De overheid voert een arbeidsmarktbeleid om de natuurlijke werkloosheid aan te pakken door:
- verbeteren van de arbeidsbemiddeling door het UWV
- loonsubsidies geven aan werkgevers
- scholing aanbieden/verplicht stellen
- flexibilisering van de arbeidsmarkt
Minder werkloosheid door marktwerking of door de overheid
Vrijemarkteconomen redeneren vanuit de productiekant. Zij redeneren dat in een vrije markt het marktmechanisme zorgt voor een evenwicht tussen vraag en aanbod. Is de vraag groter dan het aanbod, dan stijgt de prijs van arbeid en omgekeerd. Ingrijpen door de overheid verstoort dit mechanisme.
Keynesianen redeneren vanuit de vraagkant. Zij redeneren dat door werkloosheid de vraag naar goederen en diensten terugloopt. Een lager loon is dan geen oplossing want bij een lager loon kan men minder kopen. Een vicieuze cirkel van minder vraag en dus minder productie is geboren.
J.M. Keynes pleitte voor herstel van koopkracht en bestedingen door werkloosheidsuitkeringen te geven en belastingen te verlagen. Ook moet de overheid zelf meer gaan besteden.
Het probleem bij Keynes’ visie is dat overheden zo steeds meer schulden maken. Dat kan verstrekkende gevolgen voor latere generaties hebben.
Arbeidsmigratie
Arbeidsmigratie is het werken van mensen in een ander land. De EU kent vrij verkeer van arbeid; op sommige beroepen na (o.a. agent, rechter) mag iedere EU-burger vrij in een ander EU-land gaan werken.
Volgens economen heeft dat vrije verkeer van arbeid verschillende voordelen:
- de bbp’s stijgen
- de productiefactor arbeid wordt efficiënter ingezet
- tegengaan van vergrijzing
- een verrijking voor de cultuur van een economie
Kanttekeningen:
- arbeidsimmigranten moeten een afspiegeling zijn van het eigen arbeidsaanbod
- geen ontduiking van de cao’s en het minimumloon
- kans op verdringen van de eigen laagopgeleide beroepsbevolking
- de nationale welvaartsstaat komt onder druk
De praktijk in Nederland
Regels in Nederland zijn:
- je mag je alleen als EU-burger vestigen als je in je eigen levensonderhoud kunt voorzien.
- bijstand aanvragen mag pas na vijf jaar
Verdringing
Als bedrijven arbeidsimmigranten in dienst nemen en zich daarbij niet houden aan de cao, het minimumloon, de arbeidstijden, zijn ze veel goedkoper uit. Dit werkt oneerlijke concurrentie in de hand.
Door het kleine verschil tussen het netto-minimumloon en de bijstandsuitkering gaan laagopgeleide werklozen niet graag aan de slag. Ook missen ze veel uitkeringen als ze weer aan de slag gaan tegen het minimumloon (armoedeval). Die banen worden wel geaccepteerd door arbeidsimmigranten omdat die in Nederland vaak veel meer verdienen dan in eigen land.
Ω
Deze samenvatting is gebaseerd op de LWEO-lesbrief Werk & Werkloosheid, eerste druk 2014.