Bekijk het examen
Neem even de tijd om het hele examen te bekijken.
- Je hebt tijd genoeg: 2 hele uren ofwel 120 minuten
- Waarom neem je dan geen paar minuten om eens te kijken welke vragen je allemaal krijgt.
- Dat kost weinig tijd en kan je veel opleveren.
Als voorbeeld het examen van 2015.
Op de eerste bladzijde staat:
- Bij dit examen hoort een bijlage.
- Dit examen bestaat uit 45 vragen.
- Voor dit examen zijn maximaal 57 punten te behalen.
Voor elk vraagnummer staat hoeveel punten met een goed antwoord behaald kunnen worden.
En bovenaan op de tweede bladzijde staat:
- Meerkeuzevragen: Schrijf alleen de hoofdletter van het goede antwoord op.
Denk daaraan!
Bekijk de vragen
Belangrijk bij economievragen is:
- Waarover gaat de vraag?
- Welke informatie heb ik nodig bij die vraag?
- Waar staat die informatie?
En pas dan: beantwoord de vraag.
Hierna staan een paar vragen van het eindexamen van 2015 met de uitwerking.
Vraag 1
Jan belt de reparateur voor het repareren van de radiator. Na de reparatie krijgt hij de rekening: € 203,00.
Onder welke uitgavensoort valt deze reparatie?
|
Dit is een theorievraag over de soorten uitgaven.
Die soorten uitgaven zul moet je dus weten. Het juiste antwoord is C. Het zijn incidentele uitgaven. |
Vraag 2
Jan houdt drie weken lang de huishoudelijke uitgaven bij. In deze drie weken heeft het gezin € 605 aan huishoudelijke uitgaven besteed.
Bereken in twee decimalen deze huishoudelijke uitgaven omgerekend per maand. Schrijf je berekening op. |
Dit is een omrekenvraag en let op: zonder berekening géén punten!
Het antwoord is: Het bedrag per week is: € 605 / 3 = € 201,67 Per jaar is dat: € 201,67 x 52 = € 10.486,67 Per maand: € 10.486,67 /12 = € 873,89 |
Vraag 3
Gebruik informatiebron 1.
Bereken voor Fred het nettoresultaat over de maand mei. Geef ook aan of dit een positief of een negatief resultaat is. Schrijf je berekening op. |
![]() |
Om deze vraag te kunnen beantwoorden moet je weten hoe je het nettoresultaat berekent.
Het rijtje is:
|
De uitkomst is:
Omzet:
Inkoopwaarde:
Bedrijfskosten:
Nettoresultaat:
Hij heeft dus een verlies! |
Vraag 4
Om het antwoord te berekenen moet het aantal Polen dat nu in Nederland werkt (het deel) gedeeld worden door het totale aantal in Nederland werkzame personen (het geheel).
Het aantal Polen die tussen 2000 en 2010 naar Nederland kwamen is 73.665 personen.
Hiervan werkt 40% nog steeds in Nederland: 73.665 / 100 x 40 = 29.466. (1 punt)
29.466 / 8.644.000 x 100% = 0,34%. (1 punt)
Vraag 5
In welke grafiek gaan alléén Nederlanders in de hogere belastingtarieven meer belasting betalen?
|
![]() |
Belangrijk bij deze vraag is te achterhalen wat precies de vraag is en wat er in de grafieken te zien is.
In de vraag gaat het om meer belasting betalen door alleen de hogere inkomens. In iedere grafiek is te zien de oude situatie ——— en de nieuwe situatie ______ . Meer belasting geldt dus voor nieuw en hogere inkomens.
- Grafiek A: iedere belastingbetaler moet meer betalen: dus fout.
- Grafiek B: iedere belastingbetaler moet minder betalen: dus fout.
- Grafiek C: tot € 50.000 betalen ze in oud en nieuw hetzelfde, na € 50.000 betalen de hogere inkomens meer: dus goed.
- Grafiek D: tot € 50.000 betalen ze in oud en nieuw hetzelfde, na € 50.000 betalen de hogere inkomens minder: dus fout.
Vraag 6
|
![]() |
Ω